ECLI:NL:RVS:2024:4129

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
202404846/1/R2 en 202404846/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor praktijkruimte en bezwaar van omwonende

Op 16 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk. De vergunning was verleend aan [partij] voor het aanbouwen van een praktijkruimte aan haar woning in Riethoven. De aanvraag was ingediend op 20 mei 2022, vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, waardoor de oude wetgeving van toepassing bleef. De vergunning werd aangevochten door [verzoeker], een omwonende, die bezwaar maakte tegen de nabijheid van de aanbouw en de gevolgen voor zijn woonomgeving.

De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college voldoende gegevens had om de vergunning te verlenen en dat de beroepsmatige activiteit van [partij] in overeenstemming was met de bestemming 'Wonen'. De voorzieningenrechter bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aanbouw niet in strijd was met de goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van [verzoeker] niet onevenredig werden geschaad.

Uitspraak

202404846/1/R2 en 202404846/2/R2.
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend in Riethoven, gemeente Bergeijk,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 27 maart 2024 in zaak nr. 23/690 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk.
Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2022 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het aanbouwen van een praktijkruimte aan de woning aan het [locatie 1] in Riethoven (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 januari 2023 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van4  augustus 2022, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 27 maart 2024 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 26 september 2024, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. R.M. Königel,  advocaat in Etten-Leur, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Poetai, zijn verschenen. Verder is op zitting [partij], bijgestaan door mr  D. Heuker of Hoek, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 20 mei 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Kortsluiting
2.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
3.       Het bouwplan voorziet in een aanbouw aan de westzijde van de woning op het perceel, met aan de achterzijde een overkapping. [partij] is eigenaresse van de woning en is voornemens om haar praktijk voor energetische therapie en coaching in de aanbouw te gaan uitoefenen.
[verzoeker] woont in de naastgelegen woning aan het [locatie 2] in Riethoven. De aanbouw is voorzien op ongeveer 0,5 m van de woning van [verzoeker].
4.       Op het perceel rusten op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Riethoven/Walik 2012" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemmingen "Wonen" en "Tuin". Aan de voorzijde valt de aanbouw voor ongeveer 1,5 m² binnen de bestemming "Tuin". Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), aan [partij] een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo. Het bouwplan is volgens het college enkel in strijd met de bestemming "Tuin".
5.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak
6.       De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het beschikte over voldoende gegevens om op de aanvraag te beslissen. Artikel 3.2 van de Regeling omgevingsrecht verplicht de aanvrager in dit geval niet tot het overleggen van een ruimtelijke onderbouwing.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat wanneer de maximaal toegestane oppervlakte voor een beroepsmatige activiteit, zoals bepaald in artikel 19.5.1 van de planregels, niet wordt overschreden, de beroepsmatige activiteit in een woning mag worden uitgeoefend met behoud van de woonfunctie. Naar het oordeel van de rechtbank moet enkel de vloeroppervlakte van de aanbouw dat is bedoeld voor de beroepsmatige activiteit worden meegeteld in de berekening van de omvang van de beroepsmatige activiteit. Volgens de rechtbank voldoet de omvang van de praktijkruimte aan het bepaalde in artikel 19.5.1, aanhef en onder a, van de planregels en past de activiteit binnen de definitie van beroepsmatige activiteit als bedoeld in artikel 1 van de planregels.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het college toepassing heeft mogen geven aan artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor. De woning op het perceel is, gelet op de bestemming "Wonen" waarbinnen deze ligt, het hoofdgebouw en het gebruik van de aanbouw past binnen de omschrijving van de bestemming "Wonen". Dat tot binnen de bestemming "Tuin" wordt uitgebreid, staat naar het oordeel van de rechtbank niet aan toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor in de weg, omdat wordt voldaan aan het vereiste dat sprake is van een bijbehorend bouwwerk.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd dat de beroepsmatige activiteit verenigbaar is met de woonfunctie en dus niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voor zover de activiteiten op gronden met de bestemming "Tuin" worden uitgeoefend, volgt de rechtbank het college in zijn standpunt dat de afwijking van geringe aard is, en dat dit geen onevenredige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van [verzoeker].
De rechtbank heeft ten slotte overwogen dat in de "Welstandsnota Gemeente Bergeijk 2016-2019" (hierna: de welstandsnota) staat dat beoordeling van welstand van gebouwen en bouwwerken plaatsvindt op basis van de aspecten materialisatie en kleurgebruik, en detaillering van het bouwwerk. De welstandsnota voorziet niet in een specifiek beoordelingskader voor gevallen waarin ook van het bestemmingsplan wordt afgeweken, zodat het college ook in die gevallen op grond van de welstandsnota slechts behoeft te toetsen aan de aspecten materialisatie en kleurgebruik, en detaillering van het bouwwerk, hetgeen het college heeft gedaan.
Ontvankelijkheid hoger beroep
7.       [partij] heeft op de zitting aangevoerd dat het hoger beroep van [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het te laat is ingesteld.
7.1.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [verzoeker] aannemelijk gemaakt dat hij tot 23 juli 2024 niet bekend was en ook redelijkerwijs niet bekend kon zijn met de uitspraak van de rechtbank. Op die datum heeft [verzoeker] van [partij] vernomen dat de rechtbank al op 27 maart 2024 uitspraak had gedaan. Gebleken is dat de uitspraak door een fout van de rechtbank niet aan [verzoeker] is verzonden. Pas nadat [verzoeker] van het bestaan van de uitspraak op de hoogte was geraakt en met de rechtbank heeft gebeld, heeft de rechtbank de uitspraak op 24 juli 2024 aan [verzoeker] verzonden. Anders dan [partij] betoogt, kan [verzoeker] in dit kader niet worden tegengeworpen dat hij niet eerder bij de rechtbank heeft geïnformeerd naar waar de uitspraak blijft. Dat op de zitting is meegedeeld dat binnen 6 weken uitspraak wordt gedaan, betekent namelijk niet dat een uitspraak, ook zonder bericht van verdaging, wel vaker later komt, zodat het enkele overschrijden van deze termijn niet rechtvaardigt dat [verzoeker] bij de rechtbank eerder navraag heeft moeten doen. Nadat [verzoeker] op 23 juli 2024 van de uitspraak wist, heeft hij op 30 juli 2024 hoger beroep ingesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is [verzoeker] niet verwijtbaar te laat met het instellen van hoger beroep, omdat hij dat alsnog heeft gedaan binnen zes weken nadat hij op de hoogte was geraakt van de uitspraak van de rechtbank.
Gronden hoger beroep
Strijd met de bestemming "Wonen"?
8.       [verzoeker] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met de bestemming "Wonen". De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor wonen en beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten. Volgens [verzoeker] heeft de praktijk dusdanige afmetingen, dat niet gesproken kan worden van een beperkte omvang als bedoeld in artikel 1 van de planregels. Bovendien kan de woonfunctie door het gebruik van de aanbouw niet worden behouden. Volgens [verzoeker] bedraagt de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning
195 m², zodat de aanbouw op grond van 19.5.1, aanhef en onder a, onder 4, van de planregels niet meer mag bedragen dan 78 m². De aanbouw heeft echter een omvang van 130 m², want ook de bergruimte/zolder en overkapping tellen volgens [verzoeker] mee.
8.1.    Hetgeen [verzoeker] in hoger beroep over strijd met de bestemming "Wonen" heeft aangevoerd, is een herhaling van wat hij daarover in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op deze grond ingegaan. [verzoeker] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die grond in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De voorzieningenrechter kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6.4 opgenomen overweging. De voorzieningenrechter voegt daar nog aan toe dat, daargelaten of de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning nu circa 195 m² of 215 m² bedraagt, er wordt voldaan aan artikel 19.5.1, aanhef en onder a, onder 4, van de planregels. Anders dan [verzoeker] betoogt, telt de oppervlakte van de overkapping en bergruimte/zolder niet mee in de berekening van de omvang van de praktijk, omdat deze ruimten niet zullen worden gebruikt ten behoeve van de praktijk. Dat in de aanvraag en op de bouwtekeningen niet expliciet is aangegeven dat de overkapping en de zolder niet worden gebruikt voor de praktijk, leidt niet tot een ander oordeel. De zolder is volgens de bouwtekeningen niet vanuit de praktijk toegankelijk zodat het college ervan heeft mogen uitgaan dat de zolder niet voor de praktijk wordt gebruikt. Ook is niet aannemelijk dat de overkapping voor de praktijk wordt gebruikt.
Het betoog slaagt niet.
Juiste voorbereidingsprocedure?
9.       [verzoeker] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor, een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Volgens [verzoeker] is er geen sprake van functionele verbondenheid en is er dus ook geen sprake van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor.
9.1.    Deze grond is een herhaling van wat [verzoeker] daarover in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op deze grond ingegaan. [verzoeker] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die grond in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De voorzieningenrechter kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7.3 opgenomen overweging.
Het betoog slaag niet.
Strijd met een goede ruimtelijke ordening?
10.     [verzoeker] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat aan het besluit op bezwaar geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Omdat het gebruik van de aanbouw in strijd is met de bestemming "Wonen", had het college moeten afwegen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Verder is het gebruik van de aanbouw een milieubelastende activiteit, zodat de richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van toepassing zijn. Bij deze beroepsgrond herhaalt [verzoeker] zijn betoog dat de aanvraag niet voldoet aan artikel 3.2 van de Regeling omgevingsrecht, omdat er geen ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag is overgelegd.
10.1.  Deze grond is een herhaling van wat [verzoeker] in beroep over een goede ruimtelijke ordening heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op deze grond ingegaan. [verzoeker] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die grond in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De voorzieningenrechter kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.3 en 9.2 opgenomen overwegingen. De voorzieningenrechter voegt daar nog aan toe dat de aanbouw slechts voor een klein gedeelte is voorzien op gronden met de bestemming "Tuin". Het gaat om een strook van maximaal 45 cm, waarvan 38 cm uit de gevel bestaat, met een omvang van ongeveer 1,5 m². Deze overschrijding is zo gering dat in dit geval niet geoordeeld kan worden dat het bouwplan niet ruimtelijk aanvaardbaar is.
Het betoog slaagt niet.
Strijd met redelijke eisen van welstand?
11.     [verzoeker] betoogt, onder verwijzen naar een advies van B2 architecten van 27 maart 2023, dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand als bedoeld in de welstandsnota, omdat het de kenmerkende elementen van het historische bebouwingslint aan het Eind, namelijk bebouwing met een open structuur, kleinschaligheid en een dorps karakter, aantast. Door het bouwplan klonteren de woningen aan het [locatie 2] en 2 samen en zijn ze niet meer leesbaar als korrels in het lint.
11.1.  Niet in geschil is dat het perceel op de bij de welstandsnota behorende welstandskaart is aangewezen als "H historische dorpsgebieden - welstand plichtig/aandachtsgebied". In paragraaf 5.5. van de welstandsnota staat dat in de aandachtsgebieden niet wordt getoetst op aspecten als situering, hoofdvorm en gevelaanzichten, omdat deze aspecten voldoende worden geregeld in de bestemmingsplanregels. Er wordt wel gekeken naar de aspecten materialisatie/kleurgebruik en detaillering.
11.2.  Hetgeen [verzoeker] in hoger beroep over de welstand heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij daarover in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op deze grond ingegaan. [verzoeker] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die grond in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De voorzieningenrechter kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 10.4 opgenomen overweging. De voorzieningenrechter voegt daar nog aan toe dat het advies van B2 architecten met name ziet op de situering van het bouwplan. Omdat het bestemmingsplan invulling heeft gegeven aan dit aspect, heeft de rechtbank in het advies van B2 architecten terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van Gastel
voorzieningenrechter
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024
531
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […]."
Artikel 2.10, eerste lid, luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
[…]
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft […], zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand […]."
Artikel 2.12, eerste lid, luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan […]
2º. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…]."
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Artikel 1 luidt:
"In deze bijlage wordt verstaan onder:
[…]
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
[…]."
Artikel 4 luidt:
"Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan […] wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan […]."
Regeling omgevingsrecht
Artikel 3.2 luidt:
"In of bij de aanvraag om een vergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, verstrekt de aanvrager gegevens en bescheiden over:
a. het beoogde gebruik en het huidige gebruik van de gronden en de bouwwerken waarop de aanvraag betrekking heeft;
b. de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening;
[…]."
Bestemmingsplan "Riethoven/Walik 2012"
Artikel 1 luidt:
"In deze regels wordt verstaan onder:
[…]
beroepsmatige activiteit: een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op […] therapeutisch […] of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend […]."
Artikel 19.1 (Bestemmingsomschrijving) luidt:
"De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;
[…]."
Artikel 19.5.1 (Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten) luidt:
"Binnen de bestemming "Wonen" is de uitoefening van een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit in het hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van:
[…]
4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;
[…]."