ECLI:NL:RVS:2024:4124

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
202402848/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel

Op 15 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had op 29 februari 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling op 29 april 2024 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Nijholt, hoger beroep ingesteld.

De Raad van State overwoog dat de minister op 6 mei 2024 de overdrachtstermijn voor de vreemdeling op grond van de Dublinverordening had verlengd tot en met 20 mei 2025. De Afdeling nam aan dat partijen belang hadden bij de behandeling van het hoger beroep, maar gaf geen oordeel over de juistheid van het verlengingsbesluit. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat deze op goede gronden tot haar oordeel was gekomen. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de eerdere uitspraak, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De beslissing van de Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de vreemdeling in zijn verzoek om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in het gelijk werd gesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.

Uitspraak

202402848/1/V2.
Datum uitspraak: 15 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 29 april 2024 in zaak nr. NL24.8498 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 29 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 29 april 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Nijholt, advocaat in Emmen, hoger beroep ingesteld.
De minister en de vreemdeling hebben op verzoek van de Afdeling nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       Bij besluit van 6 mei 2024 heeft de minister de overdrachtstermijn om de vreemdeling op grond van de Dublinverordening aan Frankrijk over te dragen, verlengd tot en met 20 mei 2025 (hierna: het verlengingsbesluit). Gelet hierop neemt de Afdeling aan dat partijen belang hebben bij de behandeling van het hoger beroep. Daarmee geeft de Afdeling geen oordeel over de juistheid van het verlengingsbesluit. Als de vreemdeling het niet eens is met het verlengingsbesluit, kan hij daartegen rechtsmiddelen aanwenden.
2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 8, 8.2 en 8.3 van de uitspraak van de rechtbank over.
2.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Huizer, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Huizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2024
992