202400646/1/A2.
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Den Andel, gemeente Het Hogeland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2023 in zaak nr. 23/1816 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (thans: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag van [appellant] over 2022 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 16 maart 2023 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is een onderzoek op een zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 28 december 2021 aan [appellant] een voorschot zorgtoeslag over 2022 verleend van € 1.336,-. De hoogte van het voorschot is gebaseerd op een geschat toetsingsinkomen over 2022 van € 3.628,-. Op 15 september 2022 heeft [appellant] aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgegeven dat zijn geschatte toetsingsinkomen over 2022 € 47.000,- bedraagt. [appellant] heeft daarbij naar eigen zeggen rekening gehouden met een nabetaling van het UWV van bruto € 31.102,13. De dienst heeft op basis van dit geschatte toetsingsinkomen bij het besluit van 21 oktober 2022 het voorschot zorgtoeslag over 2022 herzien en vastgesteld op nihil, omdat dit inkomen te hoog is om voor zorgtoeslag in aanmerking te komen. De herziening van het voorschot heeft geleid tot een terugvordering van de over 2022 ten onrechte ontvangen voorschotten van € 1.112,-. Bij het besluit van 16 maart 2023 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de herziening van het voorschot zorgtoeslag over 2022 en de terugvordering van de ten onrechte ontvangen voorschotten in stand gelaten.
[appellant] is van oordeel dat bij de herziening van het voorschot zorgtoeslag over 2022 de nabetaling van het UWV onterecht bij het toetsingsinkomen is betrokken. Daarnaast kan hij zich niet vinden in de terugvordering van de uitgekeerde voorschotten.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de toepasselijke regelgeving voor de zorgtoeslag geen grondslag biedt om een nabetaling buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de draagkracht. Daarnaast heeft [appellant] geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die op zichzelf of in samenhang aanleiding geven de terugvordering te matigen, aldus de rechtbank.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de nabetaling van het UWV terecht als inkomen over 2022 heeft aangemerkt. Daartoe voert hij aan dat de nabetaling betrekking heeft op de periode van februari 2017 tot en met juli 2020, en dus aan die periode toegerekend moet worden.
3.1. De Belastingdienst/Toeslagen verleent op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 28 december 2021 het bedrag van het verleende voorschot gebaseerd op een schatting van de hoogte van het toetsingsinkomen van [appellant] voor 2022. Op het moment van de verlening van het voorschot waren de definitieve inkomensgegevens over dat jaar immers nog niet bekend. [appellant] heeft vervolgens op 15 september 2022 zelf een inkomenswijziging aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgegeven, waarbij hij zijn toetsingsinkomen over 2022 heeft geschat op € 47.000,-. De Belastingdienst/Toeslagen heeft naar aanleiding van de doorgegeven inkomenswijziging het voorschot herzien naar het bedrag aan zorgtoeslag waarop [appellant] op basis daarvan recht zal hebben. De Belastingdienst/Toeslagen kan dit op grond van artikel 16, vijfde lid, van de Awir doen. Dat [appellant], zoals hij stelt, bij het doorgeven van de inkomenswijziging rekening heeft gehouden met een nabetaling van het UWV van bruto € 31.102,13, kon de Belastingdienst/Toeslagen niet opmaken uit de melding van het nieuwe inkomensgegeven. De dienst heeft hier op dat moment dus geen rekening mee kunnen en ook niet hoeven houden. Ook nadat [appellant] in zijn bezwaarschrift had toegelicht dat zijn inkomen hoger was door deze nabetaling, kon dit niet leiden tot een ander besluit over de herziening. Omdat de nabetaling in 2022 heeft plaatsgevonden, maakt deze namelijk deel uit van het toetsingsinkomen van dat jaar. Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen in de uitspraak van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2628, biedt de Wet op de zorgtoeslag geen grondslag om inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten bij de bepaling van de draagkracht voor de zorgtoeslag. De nabetaling van het UWV moet dus betrokken worden bij de bepaling van de draagkracht van [appellant] over het jaar 2022. 3.2. Het betoog slaagt niet.
4. [appellant] betoogt daarnaast dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omstandigheid dat de nabetaling voortvloeit uit een fout van het UWV een bijzondere omstandigheid is die de Belastingdienst/Toeslagen aanleiding had moeten geven om van terugvordering af te zien of het teruggevorderde bedrag te matigen.
4.1. De staatssecretaris van Financiën heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen (hierna: het Verzamelbesluit) van 17 april 2020 (Stcrt. 2020, 22720) beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. Dit Verzamelbesluit is daarna een aantal keer geactualiseerd, voor zover van belang voor het laatst op 1 juli 2022 (Stcrt. 2022, 17645). In het Verzamelbesluit is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering. Als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, kan de Belastingdienst/Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen.
4.2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als de terugvordering het gevolg is van een herzien geschat inkomen. De rechtbank heeft daarnaast terecht overwogen dat er in het geval van [appellant] geen aanvullende omstandigheden aanwezig zijn die op zichzelf of in samenhang zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven de terugvordering te matigen. Het feit dat het herzien geschat inkomen een nabetaling door het UWV omvat is niet aan te merken als bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft tot matiging van de terugvordering. Hierbij is van belang dat [appellant] de nabetaling kreeg in 2022 en hierdoor in dat jaar voor betaling van zijn zorgpremie volgens het geldende wettelijke stelsel niet afhankelijk was van zorgtoeslag.
4.3. Het betoog slaagt niet.
5. De overweging van de rechtbank over de mogelijkheid om een verzoek om schadevergoeding bij het UWV in te dienen is een overweging ten overvloede, die niet dragend is voor de beslissing van de rechtbank. Het daartegen gerichte betoog van [appellant] kan alleen al daarom niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024
809-1128