202106452/1/R2.
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en anderen, gevestigd te Liempde, gemeente Boxtel,
appellanten,
en
1. het college van burgemeester en wethouders van Boxtel,
2. de raad van de gemeente Boxtel,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkweide-West" (hierna: het plan) gewijzigd vastgesteld.
Bij besluit van 1 september 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan Kerkweide Ontwikkeling (hierna: de initiatiefnemer) voor het bouwen van 18 woningen en 11 appartementen aan de Kerkheiseweg en aan de Kerkweide in Liempde.
De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en de Coördinatieverordening ruimtelijke initiatieven Boxtel.
Tegen de besluiten hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.
Het college en de raad (hierna gezamenlijk: de raad) hebben verweerschriften ingediend.
De raad en [appellante] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De initiatiefnemer heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 februari 2023, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], vergezeld door [gemachtigde B], de raad, vertegenwoordigd door mr. H. Wiersema en mr. M.T. Pranger, beiden advocaat te 's-Hertogenbosch, vergezeld door ing. R.A.O. Gijsel, zijn verschenen. Verder is op de zitting de initiatiefnemer, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], als partij gehoord.
[appellante] en anderen hebben, hiertoe in de gelegenheid gesteld, een nader stuk ingediend.
Bij besluit van 11 april 2023 heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld.
Bij besluit van 9 mei 2023 heeft het college de verleende omgevingsvergunning gewijzigd.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
[appellante] en anderen hebben een zienswijze op de besluiten van 11 april 2023 en 9 mei 2023 (hierna gezamenlijk: de herstelbesluiten) ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een nadere zitting behandeld op 2 november 2023, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], vergezeld door [appellante A], [appellante B] en [appellante C], en de raad, vertegenwoordigd door H. Wiersema en M.T. Pranger, beiden advocaat te ’s-Hertogenbosch, en vergezeld door mr. S.C.A. Dikmans, D.A. Hendriks en ing. R.A.O. Gijsel, zijn verschenen. Verder is op de zitting de initiatiefnemer, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 4 september 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
2. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 augustus 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
3. De besluiten maken de bouw van 18 grondgebonden woningen en een appartementengebouw mogelijk in het plangebied Kerkweide-West in Liempde, dat begrensd wordt door de Kerkheiseweg, de Bergstraat en de Boxtelseweg in Liempde.
4. [appellante] en anderen exploiteren een bouw- en onderhoudsbedrijf, interieurbouw- en autobedrijf (hierna: de bedrijven) nabij het plangebied. [appellante] is gevestigd aan de [locatie 1] en gebruikt ook een deel van de locatie aan de [locatie 2] in Liempde. InterUnique interieurbouw huurt een deel van de Bergstraat 19 en Golden Years huurt een deel van Bergstraat 21. Deze appellanten vrezen dat realisatie van de ontwikkeling, vooral van het appartementengebouw dat dichtbij de bedrijven zal staan, zal leiden tot beperking van hun bedrijfsvoering.
Toetsingskader bestemmingsplan
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Akoestische onderzoeken
6. Aan de besluiten van 13 juli 2021 en 1 september 2021 heeft de raad het rapport van bureau Kragten "Akoestisch onderzoek industrielawaai, Kerkheiseweg te Liempde, van 24 augustus 2021 (hierna: het rapport van Kragten), ten grondslag gelegd. Daarin is geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de realisatie van de ontwikkeling.
7. [appellante] en anderen hebben het Second opinion industrielawaairapport" van Agel adviseurs van 6 oktober 2021 (hierna: het rapport van Agel) overgelegd.
8. Naar aanleiding hiervan heeft M+P Raadgevende ingenieurs BV (hierna: M+P) in opdracht van de raad een nader onderzoek uitgevoerd. In het rapport "Akoestisch onderzoek t.b.v. bestemmingsplan Kerkweide-West te Liempde; geluid van omliggende bedrijven" van 20 januari 2023 van M+P is geconcludeerd dat bij de nieuwe woningen sprake is van een goed akoestisch woon- en leefklimaat. Volgens M+P hindert de ontwikkeling de bij het plangebied gelegen bedrijven niet in hun bedrijfsvoering of in ieder geval niet méér dan door de geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Verder vormen de planologisch maximale situaties volgens M+P geen knelpunt, maar voor een deel van het beoogde appartementengebouw zijn maatwerkvoorschriften of is een vliesgevel nodig.
9. Stantec B.V. (hierna: Stantec) heeft vervolgens in opdracht van [appellante] en anderen een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de ontwikkeling door de bedrijven aan de Bergstraat 16, 19 en 21. In het rapport "Akoestisch onderzoek [appellante] Bouwgroep aan de Bergstraat in relatie tot bouwplan Kerkweide-West te Liempde" van 21 maart 2023 (hierna: het rapport van Stantec) concludeert Stantec dat er geen goed woon- en leefklimaat is ter hoogte van de nieuwe appartementen en dat daar een glazen vliesgevel nodig is met een geluidwering van 29 dB(A). Dit lijkt Stantec technisch niet haalbaar.
Herstelbesluiten
10. Het rapport van M+P is aan de herstelbesluiten van de raad van 11 april 2023 en 9 mei 2023 ten grondslag gelegd. In de regels van het plan van 11 april 2023 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om een vliesgevel met een geluidwering van minimaal 18 dB of een dove gevel bij het beoogde appartementengebouw te realiseren en in stand te houden. Hiervoor zijn de verbeelding van het plan en plantoelichting aangepast en revisiedocumenten toegevoegd aan de omgevingsvergunning bij besluit van 9 mei 2023.
Beroep van rechtswege
11. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
12. De herstelbesluiten zijn op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding. [appellante] en anderen hebben op de nadere zitting van 2 november 2023 verklaard dat hun beroepsgronden over geluid die tegen de oorspronkelijke besluiten waren gericht, nu tegen de herstelbesluiten zijn gericht. Uit de herstelbesluiten volgt dat de raad deels is tegemoetgekomen aan de beroepsgronden, vooral aan de gronden die tegen het rapport van Kragten waren gericht. De Afdeling zal de beroepsgronden beoordelen die partijen nog verdeeld houden en daarbij de zienswijze van [appellante] en anderen van 17 oktober 2023 op de herstelbesluiten betrekken. Anders dan de raad stelt, hebben zij de zienswijze niet te laat ingediend. Er was hiervoor geen termijn gesteld.
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat - omgevingstype VNG-brochure
13. [appellante] en anderen betogen, onder verwijzing naar het rapport van Stantec, dat sprake is van een "rustige woonwijk" als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG (hierna: de VNG-brochure). Volgens hen is de raad in navolging van het rapport van M+P ten onrechte uitgegaan van een "gemengd gebied", waarin een geluidbelasting is toegestaan die 5 dB(A) hoger is, wat zal leiden tot klachten over geluidsoverlast van de toekomstige bewoners van het plangebied. Zij wijzen op de bestemmingsplannen "Liempde" en "Kerkweide-Oost, Liempde" waarin van een rustige woonwijk is uitgegaan. Volgens hen voert de raad geen consistent beleid.
13.1. M+P heeft de VNG-brochure toegepast om te beoordelen of er een goed of aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat is bij de te realiseren woningen. Die handreiking maakt onderscheid tussen de omgevingstypen "rustige woonwijk" en "gemengd gebied". Volgens de VNG-brochure is een rustige woonwijk ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor, zoals bedrijven of kantoren, en langs de randen, in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties, is weinig verstoring door verkeer.
Een gemengd gebied is volgens de VNG-brochure een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren ook tot het gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kortere richtafstanden rechtvaardigen. Gelet op de functiemenging of ligging nabij drukke wegen kent zo’n omgeving volgens de VNG-brochure al een hogere milieubelasting.
13.2. Zoals de raad opmerkt, zijn er afgezien van woningen aangrenzend aan de westzijde van het plangebied verschillende bedrijven gevestigd, waarvan enkele behoren tot milieucategorie 3.2. Verder wijst de raad terecht op de Boxtelseweg, een verbindingsweg die op een afstand van ongeveer 50 meter ten noorden van het plangebied ligt. Het plangebied ligt ook binnen de geluidszone van 600 meter van een snelweg met zes rijstroken.
13.3. Stantec heeft gesteld dat aan de kenmerken van het omgevingstype "rustig woongebied" is voldaan, maar dit is niet onderbouwd. Dat bij de snelweg een geluidsscherm is geplaatst, zoals [appellante] en anderen stellen, neemt de functiemenging en hogere milieubelasting door de verschillende geluidsbronnen niet weg. De verwijzing naar het bestemmingsplan "Liempde", waarin is uitgegaan van een rustige woonwijk, betekent niet dat de raad gehouden was hiervan uit te gaan bij het plan. Zoals de raad terecht stelt, moet hij bij de vaststelling van een bestemmingsplan een nieuwe afweging maken. Daarbij komt dat het plangebied en omgeving niet vergelijkbaar zijn met die van het bestemmingsplan "Liempde". De gemaakte vergelijking met het bestemmingsplan "Kerkweide-Oost, Liempde" gaat ook niet op. In en om dat plangebied liggen percelen met een woonbestemming en die omgeving is verkeersluw.
Naar het oordeel van de Afdeling is de raad voor het plan dat hier aan de orde is, in navolging van het rapport van M+P, terecht uitgegaan van het omgevingstype gemengd gebied.
13.4. Bij een "gemengd gebied" kunnen de afstanden uit de lijst met richtafstanden met één afstandsstap worden verminderd. Zo is de richtafstand tussen nieuwe woningen en bestaande bedrijven in milieucategorie 3.2, zoals hier aan de orde, in een rustige woonwijk 100 meter en in een gemengd gebied 50 meter.
Vaststaat dat een groot deel van de bouwvlakken in het plangebied binnen de laatstgenoemde richtafstand van 50 meter ligt. Omdat niet aan die richtafstand is voldaan, heeft de raad een geluidonderzoek laten uitvoeren. M+P is in het onderzoek terecht uitgegaan van de richtwaarden voor een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen die volgens de VNG-brochure gelden in gemengd gebied, namelijk maximaal 50 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, maximaal 70 dB(A) voor piekgeluiden en maximaal 50 dB(A) vanwege de verkeersaantrekkende werking.
Het betoog slaagt niet.
Cumulatie
14. [appellante] en anderen betogen dat verzuimd is inzicht te geven in de cumulatieve geluidbelasting van het wegverkeerslawaai en de geluidbelasting van alle bedrijven, terwijl dit op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling moet worden betrokken bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat.
14.1. In het rapport van M+P is opgemerkt dat voor het geval er op de percelen Bergstraat 13, 15 en 19 geluidbelastingen per bedrijf resteren hoger dan 50 dB(A), in de systematiek van de VNG-brochure cumulatie met eventueel al aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken. Gelet op het type bedrijven en de variabele bedrijfssituaties ligt het volgens M+P voor de hand dat de bedrijfssituaties niet gelijktijdig zullen voorkomen, zeker niet als het gaat om de planologisch maximale situaties. De cumulatieve geluidbelasting zal daarmee niet hoger zijn dan de hoogste af te geven maatwerkvoorschriften van naar verwachting maximaal 55 dB(A). De geluidbelasting vanwege alle wegen bedraagt volgens M+P maximaal 52 dB(A) aan de zuidgevel van het woonblok dat aan de Kerkheiseweg is gelegen, waar de maximale geluidbelasting vanwege de bedrijven 39 dB(A) bedraagt. Verder is de geluidbelasting op het bouwplan vanwege wegverkeer volgens M+P lager dan 48 dB(A). Er treedt volgens M+P dan ook geen cumulatie van geluidniveaus op die tot knelpunten leidt.
Zoals de raad stelt, volgt dus uit het rapport van M+P dat de cumulatieve geluidbelasting is betrokken in het rapport. Wat [appellante] en anderen hebben aangevoerd, geeft geen aanknopingspunten om het rapport in zoverre voor onjuist te houden.
Het betoog slaagt niet.
Rekenmodel
15. [appellante] en anderen betogen dat zij tevergeefs hebben verzocht om het akoestisch rekenmodel van M+P en dat zij daarom zelf een geluidsonderzoek hebben laten uitvoeren door Stantec op basis van een nieuw opgesteld rekenmodel. Het is volgens [appellante] en anderen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur dat het rekenmodel niet is verstrekt.
15.1. M+P heeft niet het rekenmodel, maar wel het volledige geluidsrapport overgelegd. In de bijlagen van het rapport zijn de gegevens die in het rekenmodel zijn ingevoerd en de berekeningsresultaten opgenomen. Deze zijn aangevuld in het mailbericht van 16 februari 2023 met de door [appellante] en anderen gevraagde uitwerking van de geluidsmetingen van de houtmotinstallatie. Zoals M+P ter zitting heeft gesteld, konden [appellante] en anderen gebruik maken van een rekenmodel als dat van Geomilieu. Er hoefde dus geen nieuw rekenmodel te worden opgesteld. Dat het tijdrovend is om de gegevens in te voeren in een ander rekenmodel, zoals [appellante] en anderen ter zitting hebben gesteld, neemt niet weg dat de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende informatie aan [appellante] en anderen heeft verstrekt om het rapport van M+P te kunnen controleren. Dat die controle mogelijk was, blijkt ook uit het nadere stuk van 22 maart 2023 van [appellante] en anderen waarin zij op het rapport van M+P hebben gereageerd. De Afdeling ziet in het gestelde over het ontbreken van het rekenmodel daarom geen redenen om aan te nemen dat het rapport van M+P niet verifieerbaar is en dat de beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden.
Het betoog slaagt niet.
Maximale planologische mogelijkheden
16. [appellante] en anderen betogen dat M+P ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden, omdat het geldende bestemmingsplan milieucategorie 3.2 toestaat voor de percelen aan de Bergstraat 16, 19 en 21 terwijl M+P is uitgegaan van de feitelijke situatie met bedrijven in milieucategorie 3.1.
16.1. Ter plaatse van de Bergstraat 16, 19 en 21 geldt op grond van het bestemmingsplan "Liempde" de bestemming "Bedrijf". Ter plaatse van de Bergstraat 19 en 21 is de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 6" opgenomen en is op grond van artikel 6.1 van de regels van dat bestemmingsplan een aannemersbedrijf met werkplaats in ten hoogste categorie 3.2 toegestaan. In de uitspraak van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1622, heeft de Afdeling die aanduiding ook toegekend aan de locatie Bergstraat 16. 16.2. Uit figuur 7 van bijlage A en de berekeningsresultaten in bijlagen B en C van het rapport van M+P volgt dat daarin rekening is gehouden met de inrichting van [appellante] aan de Bergstraat 16 en 21, die van Interunique aan de Bergstraat 19 en die van Golden Years aan de Bergstraat 21. Verder volgt uit hoofdstuk 8 van dat rapport dat M+P heeft onderkend dat op die gronden aan de Bergstraat 16, 19 en 21 bedrijven tot milieucategorie 3.2 zijn toegestaan. M+P heeft uit de berekeningsresultaten afgeleid dat als van een bezetting met dergelijke bedrijven wordt uitgegaan op de gronden aan de Bergstraat 19 en 21, de geluidbelasting op de gevels van de bestaande woningen 61 dB(A) is en op de grens van de bouwvlakken en op de gevels van de beoogde woongebouwen 57 dB(A), en dus lager zal zijn. Als bij de bestaande woningen wordt voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer, wordt volgens M+P dus ook op de bouwvlakken en op de gevels van de beoogde woongebouwen in het bouwplan voldaan aan die grenswaarden.
De Afdeling kan deze conclusie volgen. Anders dan [appellante] en anderen stellen, heeft M+P dus rekening gehouden met milieucategorie 3.2 op de gronden aan de Bergstraat 19 en 21. Dit geldt ook voor de Bergstraat 16. Zoals in paragraaf 4.5 van het rapport van M+P is vermeld, zijn de percelen Bergstraat 16 en 21 als één inrichting gezien. Dit volgt ook uit de bijlagen bij het rapport van M+P. Bij de geluidbelasting vanwege de inrichting van [appellante] zijn telkens beide locaties betrokken.
Het betoog slaagt niet.
Bronnen en maatregelen
17. [appellante] en anderen betogen dat door M+P niet is onderzocht welke bronnen de overschrijding die door M+P is geconstateerd, veroorzaken. Verder is het volgens hen onduidelijk welke maatregelen mogelijk zijn om de overschrijding te beperken of op te heffen en is M+P niet nagegaan of sprake zou kunnen zijn van maatwerkvoorschriften.
17.1. M+P heeft beoordeeld of de bedrijven worden gehinderd in de huidige en voorgenomen concrete toekomstige bedrijfsvoering door realisatie van de ontwikkeling aan de hand van de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer, namelijk voor de dag-, avond- en nachtperiode voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau maximaal 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) en voor de piekgeluiden maximaal 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen.
In het onderzoek heeft M+P het geluid betrokken dat wordt veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen en verrichte bedrijfsactiviteiten. De geluidsbronnen, zoals kraan, heftruck, het slijpen en het constructiewerk, zijn in het rapport van M+P opgenomen.
M+P heeft op basis van de berekeningsresultaten geconcludeerd dat de bedrijfsmatige activiteiten en planologische mogelijkheden op de door Interunique en Golden Years gebruikte delen van de locaties Bergstraat 19 en Bergstraat 21 geen akoestisch knelpunt vormen. Die bedrijven worden niet gehinderd in hun bedrijfsvoering.
M+P heeft in de planologisch maximale situatie van het bedrijf van [appellante] aan de Bergstraat 16 en 21 op de grens van de bouwvlakken in het bouwplan een geluidbelasting berekend van 52 dB(A). Volgens M+P is het voor dit bedrijf niet mogelijk de volledige planologische geluidsruimte te benutten en zijn de planologische mogelijkheden voor dit bedrijf al beperkt door de, direct daarnaast gelegen, bestaande woningen aan de Bergstraat 8 en Kerkheiseweg 28. Bij deze woningen is namelijk een geluidbelasting berekend van 58 dB(A) en hoger in de planologisch maximale situatie. Indien dit bedrijf bij de bestaande woningen echter voldoet aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit, wordt op de grens van de bouwvlakken in het plangebied en daarmee ook op de gevels van de beoogde woongebouwen voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A).
In de representatieve bedrijfssituatie van het bedrijf van [appellante] worden de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer bij de bestaande woningen volgens M+P fors overschreden. Die overschrijdingen zijn volgens M+P groter dan bij de woningen van het bouwplan. Omdat ook bij de bestaande woningen hoge geluidsniveaus zijn berekend, mag volgens M+P van het bedrijf van [appellante] worden verwacht dat de Beste Beschikbare Technieken (BBT) worden toegepast, wat in dit geval betekent dat wordt gewerkt met gesloten deuren en dat activiteiten als slijpen, constructiewerk en lassen zoveel mogelijk inpandig worden uitgevoerd. Wat betreft de piekgeluiden vanwege het bedrijf van [appellante] heeft M+P als bepalende geluidsbronnen het laden en lossen van een container in de avond- en de nachtperiode, het gebruik van de heftruck in de nachtperiode en het rijden van vrachtwagens in de nachtperiode vermeld. Het is volgens M+P aan het bedrijf van [appellante] om in overweging te nemen of die activiteiten in de avond- en nachtperiode moeten plaatsvinden. Als het bedrijf van [appellante] de piekgeluiden bij de bestaande woningen beperkt tot 70/65/60 dB(A), overeenkomstig de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer, dan voldoen de maximaal optredende geluidsniveaus bij de beoogde woningen ook aan die grenswaarden.
M+P heeft gesteld dat indien reductie tot de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet mogelijk blijkt, maatwerkvoorschriften mogelijk zijn tot 55 dB(A). Volgens M+P is die reductie echter wel mogelijk en kunnen maatwerkvoorschriften worden voorkomen als de west- en zuidgevel van het nieuwe appartementengebouw worden voorzien van een vliesgevel die de echte gevel van de appartementen afschermt van het bedrijfsgeluid.
In de brief van 27 maart 2023, die deel uitmaakt van de bijlagen bij de plantoelichting, is M+P nader hierop ingegaan. Hierin is evenals in de conclusie van het rapport van M+P vermeld dat op de gevels van het beoogde appartementengebouw in de planologisch maximale situatie van de bedrijven aan de Bergstraat 13, 15, 19 en 21 een geluidbelasting kan optreden tot maximaal zo’n 55 dB(A). In de representatieve bedrijfssituatie van het bedrijf van [appellante] kan een geluidbelasting optreden van maximaal ongeveer 57 dB(A). Vanwege de piekgeluiden van het bedrijf van [appellante] kan de geluidbelasting tot 68 dB(A) bedragen in de nachtperiode indien het bedrijf van [appellante] geen maatregelen neemt om de overschrijding bij de bestaande woningen te reduceren. Om de geluidbelasting op de gevel van de appartementen te beperken tot maximaal 50 dB(A) is een vliesgevel nodig met een geluidwering van minimaal 18 dB.
17.2. Uit het voorgaande volgt dat in het rapport van M+P de bronnen die de overschrijding veroorzaken en de mogelijke maatregelen om de overschrijdingen te beperken, zijn opgenomen. Gelet op de herstelbesluiten heeft de raad het advies van M+P over de vliesgevel opgevolgd, er is een planregel over de vliesgevel opgenomen en de vergunning voorziet in een vliesgevel met een geluidwering van meer dan 20 dB, zodat er geen aanleiding was om maatwerkvoorschriften op te leggen.
Het betoog slaagt niet.
Werkwijze M+P
18. [appellante] en anderen betogen dat in het rapport van M+P ten onrechte is uitgegaan van verwachtingen in plaats van feitelijke metingen. Volgens hen is niet gebleken dat de representatieve bedrijfssituatie is gebaseerd op overleg met de betrokken bedrijven, juiste geluidmetingen bij bronnen en in werkplaatsen en op een juiste uitwerking overeenkomstig de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (hierna: HMRI), ook voor de houtmotafzuiginstallatie.
18.1. M+P heeft in reactie hierop bij brief van 24 mei 2023 naar voren gebracht dat M+P het bedrijf van [appellante] heeft bezocht, overleg heeft gehad over de bedrijfssituatie met [appellante], de gemachtigde van [appellante] en met Interunique en een uitgebreid overzicht van de representatieve bedrijfssituatie heeft ontvangen van [appellante]. Uit het rapport van M+P volgt dat daarin zowel een representatieve invulling als de maximale planologische mogelijkheden van de bedrijven zijn betrokken. Het geluidsvermogen van de houtmotafzuiginstallatie heeft M+P ter plaatse gemeten. M+P stelt dat zijn metingen, ook van de houtmotafzuiginstallatie, zijn uitgevoerd overeenkomstig de HMRI, zoals is vermeld in het meetformulier.
M+P stelt verder dat zijn werkwijze en aannames juist zijn. Hij heeft een binnenniveau van 75 dB(A) ingeschat op basis van de door [appellante] en anderen verstrekte informatie dat in de timmerwerkplaats twee zaagmachines staan, in de metaalwerkplaats montagewerkzaamheden plaatsvinden en dat auto’s en aanhangwagens worden gestald.
In reactie op de stelling van [appellante] en anderen dat het bouwvlak van de appartementen dichterbij de bedrijven ligt dan waarvan Kragten is uitgegaan, is in het rapport van M+P vermeld dat hierin de geluidbelasting op de woningen in het plangebied is berekend, waarbij de grenzen van de bestemming van de bestaande bedrijven en de grens van het bouwvlak in het plan als meetpunten zijn gehanteerd.
Naar aanleiding van de opmerking van [appellante] en anderen dat het onduidelijk is of het laden en lossen overdag buiten beschouwing is gelaten in het rapport van M+P, heeft M+P erop gewezen dat de representatieve bedrijfssituatie, waaronder begrepen het laden en lossen overdag, in het onderzoek is betrokken. Dit blijkt onder meer uit bladzijde 15, 17 en 20 van het rapport van M+P.
18.2. Hiermee heeft M+P het door [appellante] en anderen gestelde gemotiveerd weerlegd. De Afdeling heeft geen aanknopingspunten om het door M+P gestelde voor onjuist te houden.
Het betoog slaagt niet.
Bestaande woningen op een bedrijventerrein?
19. [appellante] en anderen betogen verder, onder verwijzing naar het rapport van Stantec, dat M+P er ten onrechte aan voorbij gaat dat de bestaande woningen aan de Bergstraat 8, 20 en 22 op een bedrijventerrein staan, gelet op het cluster van 14 percelen met een bedrijfsbestemming op grond van het bestemmingsplan "Liempde", waar een grenswaarde van 55 dB(A) geldt in plaats van 50 dB(A) waarvan M+P is uitgegaan.
Volgens [appellante] en anderen geldt ook bij de woning aan de Bergstraat 9 een grenswaarde van 55 dB(A). Omdat daar wordt voldaan aan die grenswaarde, had M+P die woning volgens hen niet in het onderzoek moeten betrekken.
M+P had volgens hen ook de bedrijfswoning aan de Kerkheiseweg 30 buiten beschouwing moeten laten, omdat dit de bedrijfswoning van [appellante] zelf is.
19.1. Als een inrichting op een bedrijventerrein ligt, gelden op grond van artikel 2.17, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer op de geval van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwenop een bedrijventerrein 5 dB(A) hogere geluidswaarden dan de waarden die op grond van artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit gelden.
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt onder bedrijventerrein verstaan, een cluster aaneengesloten percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen, binnen een in een bestemmingsplan als bedrijventerrein aangewezen gebied, daaronder niet begrepen een gezoneerd industrieterrein.
19.2. Zoals ter zitting is opgemerkt, is niet gebleken dat de bestaande woningen aan de Bergstraat 8, 20 en 22 in een gebied staan dat in het geldende bestemmingsplan als bedrijventerrein is aangewezen. Dit is ook niet gebleken voor de bestaande woning aan de Bergstraat 9. Het betoog dat bij die woningen 5 dB(A) hogere grenswaarden gelden dan M+P heeft gehanteerd omdat die woningen op een bedrijventerrein staan en dat laatstgenoemde woning ten onrechte in het onderzoek is betrokken, treft dus geen doel.
19.3. Onderaan tabel XV van het rapport van M+P is vermeld dat onbekend is of Kerkheiseweg 30 onderdeel uitmaakt van het bedrijf van [appellante] en dat daarom ook de Kerkheiseweg 28 is betrokken. Volgens M+P zijn per abuis de waarden bij de woning aan de Kerkheiseweg 30 opgenomen in de tabel. Dit geeft geen aanleiding tot twijfel aan het rapport van M+P, omdat de berekening van de geluidbelasting vanwege het bedrijf van [appellante], zoals M+P ook heeft gesteld, is gebaseerd op de bestaande woningen aan de Bergstraat 8 en Kerkheiseweg 28 en niet op de woning aan de Kerkheiseweg 30. Ook in zoverre treft het betoog geen doel.
Het betoog slaagt niet.
Vliesgevel
20. [appellante] en anderen betogen dat de voorwaardelijke verplichting over de vliesgevel met een geluidwering van minimaal 18 dB, die in artikel 7.4.3 van de planregels van het nadere besluit is opgenomen, onvoldoende hun belangen beschermt en de gebruiksmogelijkheden overeenkomstig de maximale planologische mogelijkheden van hun bedrijven aantast.
Daarnaast betogen zij dat het bepaalde onder c te rechtsonzeker is, omdat de beslissing dat de geluidwerende voorzieningen niet meer nodig zijn op elk moment kan worden genomen en er geen rechtsbescherming is tegen die beslissing.
20.1. Artikel 7.4.3 van de planregels luidt als volgt: "Het gebruiken van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen — voorwaardelijke verplichting' conform de bestemming Wonen' is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
a. Uiterlijk bij ingebruikname voor de in de aanhef bedoelde doeleinden, dient het hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen — voorwaardelijke verplichting' aan de naar de figuur 'gevellijn' gekeerde zijden te zijn voorzien van:
1. een vliesgevel met een geluidwering minimaal 18 dB; dan wel
2. een dove gevel;
b. Na realisatie dienen de onder a. bedoelde geluidwerende voorzieningen in stand te worden gehouden, zolang er geen sprake is van permanente beëindiging van de bedrijfsactiviteiten op de aangrenzende bestemming 'Bedrijf’.
c. Het bepaalde onder b. is niet van toepassing, voor zover door middel van een door de gemeente goedgekeurd akoestisch onderzoek is aangetoond, dat de onder a. bedoelde maatregelen niet meer benodigd zijn. Daarvan is in ieder geval sprake, indien is aangetoond dat er geen sprake is van geluidbelastingen hoger dan 50 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en 70 dB(A) voor het piekniveau op geluidgevoelige gevels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting'."
20.2. Zoals de raad stelt, is in artikel 7.4.3, onder a en b, van de planregels geborgd dat bij het beoogde appartementencomplex óf een vliesgevel óf een dove gevel wordt gerealiseerd en in stand gehouden, tenzij de aangrenzende bedrijfsactiviteiten beëindigd worden.
Er is geen aanleiding tot twijfel aan de conclusie van M+P dat realisatie van de beoogde woningen de bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsvoering. Er is ook geen aanknopingspunt om de stelling van [appellante] en anderen te volgen dat de maatregelen die in artikel 7.4.3, onder a en b, van de planregels zijn opgenomen, onvoldoende hun belangen beschermt en de maximale planologische mogelijkheden van hun bedrijven aantast. Zoals volgt uit het rapport van M+P zijn die mogelijkheden van het bedrijf van [appellante] al beperkt door de bestaande woningen aan de Bergstraat 8 en Kerkheiseweg 28 en leveren de beoogde woningen geen extra beperking op voor de geluidsruimte van dit bedrijf. Met de vliesgevel wordt bereikt dat de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet worden overschreden vanwege de bedrijfsactiviteiten. Zoals de Omgevingsdienst Brabant Noord heeft gesteld, worden daarom geen maatwerkvoorschriften opgesteld.
20.3. Naar aanleiding van het betoog dat het bepaalde in artikel 7.4.3, onder c, van de planregels rechtsonzeker is, heeft de raad ter zitting, in reactie op de vraag of die flexibiliteitsbepaling wel nodig is, naar voren gebracht dat de Afdeling die bepaling mag schrappen. De Afdeling begrijpt hieruit dat de raad in zoverre een gewijzigd standpunt heeft ingenomen. Artikel 7.4.3, onder c, van de planregels zal worden vernietigd op de grond dat de raad het besluit van 11 april 2023 in zoverre niet zorgvuldig heeft voorbereid.
Het betoog slaagt in zoverre.
Revisie omgevingsvergunning
21. [appellante] en anderen betogen dat uit de tekening bij de omgevingsvergunning volgt dat de vliesgevel aan de onderzijde over de hele lengte 35 cm open is en aan de noordzijde volledig open is. Met die openingen wordt de geluidwering van minimaal 18 dB(A) als bedoeld in artikel 7.4.3, aanhef en onder a, van de planregels volgens hen niet behaald.
21.1. Om de geluidbelasting op de aan de westzijde gelegen gevel van het appartementencomplex te beperken tot maximaal 50 dB(A) wordt volgens het rapport van M+P een glazen vliesgevel gerealiseerd, met een opening van 35 cm hoog aan de onderkant voor de nodige ventilatie. M+P heeft in de brief van 27 maart 2023 gesteld dat die opening voor de woningen op de eerste verdieping geen consequenties heeft voor de geluidbelasting.
Dit kan de Afdeling volgen, mede gelet op figuur 4 van die brief waaruit kan worden afgeleid dat de geluidstralen via de opening aan de onderkant op het appartementencomplex ruim onder de laagste rekenhoogte van 1,5 meter vallen. M+P heeft daarbij vermeld dat als de bodem onder het scherm van grind wordt voorzien, de reflecties via de bodem onder het scherm minimaal zijn.
Ook de Omgevingsdienst Brabant Noord heeft gesteld dat een reflectie (galm) die in theorie tussen de vliesgevel en de gevel van het appartementencomplex kan optreden, grotendeels teniet kan worden gedaan door de bodem absorberend uit te voeren. Een eventuele optredende galm na het toepassen van een absorberende ondergrond zal volgens de Omgevingsdienst minimaal zijn en naar verwachting niet leiden tot een overschrijding van de normstelling uit het Activiteitenbesluit op 1,5 meter hoogte.
In hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling onvoldoende aanleiding te twijfelen aan de conclusies van M+P en de Omgevingsdienst.
Het betoog slaagt niet.
Rapport van M+P
22. Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat er zodanige gebreken kleven aan het rapport van M+P dat dit niet aan de herstelbesluiten ten grondslag mocht worden gelegd. De raad heeft zich op basis van het rapport van M+P op het standpunt mogen stellen dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een goed akoestisch woon- en leefklimaat en daarmee ook wat het geluid betreft van een goede ruimtelijke ordening. Verder heeft de raad uit het rapport van M+P mogen afleiden dat de bedrijven niet gehinderd worden in hun bedrijfsvoering of in ieder geval niet meer dan door de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Rapport van Stantec
23. Omdat de herstelbesluiten mochten worden gebaseerd op het rapport van M+P, ziet de Afdeling geen aanleiding om het rapport van Stantec verder in de beoordeling te betrekken dan in voorgaande overwegingen is gedaan, zoals bij het beantwoorden van de vragen welk omgevingstype van toepassing is en of de bestaande woningen op een bedrijventerrein staan.
Beroep tegen oorspronkelijke besluiten
24. De herstelbesluiten van 11 april 2023 en 9 mei 2023 vervangen de oorspronkelijke besluiten van 13 juli 2021 en 1 september 2021. Omdat [appellante] en anderen geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de oorspronkelijke besluiten, zal het beroep tegen die besluiten niet-ontvankelijk worden verklaard.
Proceskosten
25. [appellante] en anderen verzoeken om vergoeding van de kosten van hun gemachtigde en de door hen ingeschakelde geluidsdeskundigen, van Agel € 7.402,18 en van Stantec € 18.758,04, onder meer voor hun geluidsrapporten en de geluidmetingen.
25.1. Met de herstelbesluiten is deels tegemoetgekomen aan de beroepsgronden. De raad en het college moeten daarom de proceskosten van [appellante] en anderen vergoeden, ook omdat de beroepsgrond over artikel 7.4.3, onder c, van de planregels slaagt.
25.2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:380, komen de kosten van een deskundige op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. 25.3. De beroepsgronden tegen de oorspronkelijke besluiten zijn onderbouwd met het rapport van Agel. Het door Agel gehanteerde uurtarief van € 125,00 en bestede uren acht de Afdeling redelijk. De verzochte vergoeding van de in 2021 gemaakte kosten wordt daarom toegewezen.
25.4. Het betoog over artikel 7.4.3, onder c, van de planregels is niet gebaseerd op het rapport van Stantec. Omdat de beroepsgronden over geluid tegen de herstelbesluiten die met het rapport van Stantec zijn onderbouwd niet slagen en ruim € 18.000 aan kosten voor het deskundigenrapport, mede gelet op de eerder gemaakte kosten voor het rapport van Agel, niet redelijk wordt geacht, wordt de verzochte vergoeding van de in 2023 voor Stantec gemaakte kosten afgewezen.
25.5. De kosten van de ter zitting meegebrachte deskundigen komen wel voor vergoeding in aanmerking, op basis van een forfaitair tarief van 4 uur per zitting tegen een gemaximeerd uurtarief.
Conclusie
26. Het beroep tegen het besluit van 11 april 2023 tot gewijzigde vaststelling van het plan is gegrond. Dit besluit zal worden vernietigd, voor zover het artikel 7.4.3, onder c, van de planregels betreft. Dit betekent dat het plan voor het overige in stand blijft. Het beroep tegen het besluit van 9 mei 2023 over de omgevingsvergunning is ongegrond. Dat besluit blijft dus ook in stand. Het beroep tegen de oorspronkelijke besluiten van 13 juli 2021 en 1 september 2021 zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
27. Het college en de raad moeten de proceskosten van [appellante] en anderen vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante] en anderen tegen de oorspronkelijke besluiten van 13 juli 2021 en 1 september 2021 niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellante] en anderen gegrond voor zover het is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Boxtel van 11 april 2023 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Kerkweide-West";
III. vernietigt dit besluit, voor zover het artikel 7.4.3, onder c, van de planregels betreft;
IV. draagt de raad van de gemeente Boxtel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt op de landelijke voorziening;
V. verklaart het beroep van [appellante] en anderen ongegrond voor zover het is gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel van 9 mei 2023 tot verlening van een omgevingsvergunning;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boxtel en de raad van de gemeente Boxtel gezamenlijk tot vergoeding van bij [appellante] en anderen in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van in totaal € 11.318,34, waarvan € 2.625,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, € 173,16 aan reiskosten en het overige aan deskundigenkosten, met dien verstande dat de bestuursorganen bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Boxtel en de raad van de gemeente Boxtel gezamenlijk aan [appellante] en anderen het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht van € 360,00 vergoeden, met dien verstande dat de bestuursorganen bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzitter
w.g. De Vlieger-Mandour
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024
615