201402329/1/R3.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Liempde, gemeente Boxtel,
2. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Garagebedrijf [appellant sub 2A] en Beheermaatschappij [appellant sub 2A] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), beide gevestigd te Liempde, gemeente Boxtel,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 3] B.V., gevestigd te Liempde, gemeente Boxtel, en anderen, (hierna: [appellant sub 3] en anderen)
4. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 4]), beide gevestigd te Liempde, gemeente Boxtel,
5. [appellant sub 5], wonend te Liempde, gemeente Boxtel,
6. [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], beiden wonend te Liempde, gemeente Boxtel,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 7], gevestigd te Liempde, gemeente Boxtel, en anderen (hierna: [appellant sub 7] en anderen),
8. [appellant sub 8], wonend te Liempde, gemeente Boxtel,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Boxtel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2013, met kenmerk 1310472, heeft de raad het bestemmingsplan "Liempde" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 7] en anderen en [appellant sub 8] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2015, waar [appellant sub 1A], bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] en anderen, allen vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 8], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door R. Poort, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]
2. [appellant sub 1] betoogt dat de raad de aanduiding "veiligheidszone - lpg" voor zijn perceel [locatie 1] ten onrechte gewijzigd heeft vastgesteld. Hij richt zich voorts tegen de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 7" die is toegekend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 2], waar een LPG-station in strijd met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) is toegestaan.
[appellant sub 2], exploitant van het LPG-station op voornoemd perceel, betoogt dat de raad niet in overeenstemming met de beantwoording van haar zienswijze de op grond van het Bevi vereiste veiligheidscontour van 25 m vanaf het ondergrondse LPG-reservoir op het perceel [locatie 2] op de verbeelding heeft opgenomen. Voorts bevat artikel 6, lid 6.1, onder b, van de planregels bij de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 7" niet het volledige adres, namelijk [locatie 2].
2.1. Het perceel [locatie 1] heeft de bestemming "Wonen" en, anders dan in het ontwerpplan, onder meer de aanduiding "veiligheidszone - lpg". Het perceel [locatie 2] heeft de bestemming "Bedrijf" en onder meer de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 7". Aan een gedeelte van dat perceel is de aanduiding "verkooppunt brandstoffen met lpg" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder b, van de planregels is op de voor "Bedrijf" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 7" op het perceel [locatie 3] een benzineservicestation met LPG annex handel in en reparatie van personenauto's en lichte bedrijfsauto’s in categorie 3.1 toegestaan.
Ingevolge het bepaalde onder f is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg" een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg met detailhandel toegestaan.
Ingevolge artikel 32, lid 32.2, mogen ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - lpg", in afwijking van de bestemmingsregels, geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten en/of inrichtingen als bedoeld in het Bevi worden gerealiseerd.
2.2. Ingevolge artikel 4, vijfde lid, onder a, van het Bevi neemt het bevoegd gezag bij de beslissing op een aanvraag de bij regeling van de minister vastgestelde afstanden tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten in acht en houdt bij die beslissing rekening met de bij die regeling vastgestelde afstanden tot al dan niet geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten, indien die aanvraag betrekking heeft op een LPG-tankstation als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, waarvan de doorzet van LPG minder dan 1500 m³ per jaar bedraagt.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, neemt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in artikel 3.1, eerste tot en met derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare objecten wordt toegelaten, de grenswaarde, genoemd in artikel 8, eerste lid, in acht.
Ingevolge artikel 5, derde lid, neemt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in het eerste lid, in afwijking van het eerste lid, de bij regeling van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister van Infrastructuur en Milieu) vastgestelde afstanden tot kwetsbare objecten in acht, indien dat besluit betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdelen a tot en met d.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi), dat van toepassing is voor categoriale inrichtingen (nieuwe situaties), zijn de afstanden tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, bedoeld in de artikelen 4, vijfde lid, en 5, derde lid, van het besluit, de afstanden die zijn vermeld in bijlage 1, tabel 1, indien het risico wordt veroorzaakt door een LPG-tankstation als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder a, van het besluit.
In bijlage 1, tabel 1 bij de Revi is een afstand tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten opgenomen van 45 m van het vulpunt bij een LPG-station met een doorzet tot 1000 m³ per jaar. Voorts is een afstand van 25 m van het ondergronds reservoir tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten opgenomen ten aanzien van LPG-stations met een doorzet tot 1000 m³ per jaar.
2.3. [appellant sub 2] exploiteert een LPG-station als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder a, van het Bevi, waarvan de doorzet van LPG op grond van de milieuvergunning minder dan 500 m³ per jaar bedraagt. Gelet hierop dient ingevolge artikel 5, derde lid, van het Bevi, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, onder a, en bijlage 1, tabel 1 bij de Revi, een afstand van 45 m van het LPG-vulpunt en een afstand van 25 m van het ondergronds reservoir tot kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten in acht te worden genomen.
2.4. In de Nota van zienswijzen, die deel uitmaakt van het vaststellingsbesluit, heeft de raad bij de beantwoording van de zienswijze van [appellant sub 2] te kennen gegeven dat in overeenstemming met haar verzoek, voor zover hier van belang, een veiligheidscontour van 45 m in plaats van 25 m van het LPG-vulpunt op het perceel [locatie 2] op de verbeelding dient te worden aangebracht. Het plan is in zoverre gewijzigd vastgesteld. De raad heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het beroep van [appellant sub 1] in aanmerking komt voor gegrondverklaring, omdat binnen de veiligheidscontour van het vulpunt van het bestaande en legale LPG-station kwetsbare objecten, waaronder de woning van [appellant sub 1], in strijd met het Bevi zijn gelegen. Volgens de raad dient het plan wat betreft het LPG-station te worden herzien. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Nu de bestaande woning van [appellant sub 1], die op grond van artikel 14 van de planregels is toegestaan, zich bevindt op kortere afstand dan 45 m van het LPG-vulpunt is het besluit in zoverre eveneens in strijd met artikel 5, derde lid, van het Bevi, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, onder a, en tabel 1 in bijlage 1 bij de Revi. Het betoog van [appellant sub 1] slaagt.
2.5. Gelet op het voorgaande onder 2.4 behoeft het betoog van [appellant sub 2] dat de op grond van het Bevi vereiste veiligheidscontour van 25 m vanaf het ondergrondse LPG-reservoir, ten aanzien waarvan ter zitting is gebleken dat deze contour gedeeltelijk buiten de veiligheidscontour van 45 m van het LPG-vulpunt ligt, ten onrechte niet op de verbeelding is opgenomen geen verdere bespreking.
2.6. In de Nota van zienswijzen heeft de raad bij de beantwoording van de zienswijze van [appellant sub 2] voorts te kennen gegeven dat in overeenstemming met haar verzoek het adres van het benzineservicestation in de planregels zou worden aangepast in [locatie 2]. Aan het perceel [locatie 2] is op de verbeelding de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 7" toegekend. In artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder b, van de planregels is alleen voor het perceel [locatie 3] betekenis toegekend aan deze aanduiding. Het plan is op dit punt in strijd met de rechtszekerheid vastgesteld. Het betoog van [appellant sub 2] slaagt.
2.7. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 5, derde lid, van het Bevi, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, onder a, en tabel 1 in bijlage 1 bij de Revi, voor zover dat ziet op de vaststelling van:
- de aanduidingen "veiligheidszone - lpg" en "verkooppunt brandstoffen met lpg" voor en rondom het perceel [locatie 2];
- artikel 6, lid 6.1, onder b, van de planregels, voor zover het betreft de zinsnede "met LPG".
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, voor zover dat ziet op de vaststelling van artikel 6, lid 6.1, onder b, van de planregels, voor zover de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 7" niet op het perceel [locatie 4] van toepassing is.
De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
2.8. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat het adres in de tabel, behorend bij de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 7", die is opgenomen in artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder b, van de planregels als volgt luidt: [locatie 2]. De Afdeling zal voorts bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit planonderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd. Niet aannemelijk is dat derden daardoor in hun belangen worden geschaad, nu daarmee louter bestaande rechten als zodanig worden bestemd.
2.9. De Afdeling ziet voor het overige geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien omdat ter zitting is gebleken dat [appellant sub 2] en de raad in onderhandeling zijn over het LPG-station. De Afdeling ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb de raad op te dragen om voor deze overige vernietigde planonderdelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Teneinde het verkooppunt van motorbrandstoffen zonder LPG met detailhandel bij recht mogelijk te houden en dit gebruik niet onder het overgangsrecht te laten vallen, ziet de Afdeling in verband met de vernietiging van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg" aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij de aanduiding "verkooppunt brandstoffen met lpg" wordt vervangen door de aanduiding "verkooppunt brandstoffen zonder lpg" en artikel 6, lid 6.1, onder f, van de planregels als volgt komt te luiden: "uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg", een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg met detailhandel." De verkoop van LPG zal als gevolg van de vernietiging onder het overgangsrecht komen te vallen. Dat betekent dat de raad bij het nieuw vast te stellen plan inzichtelijk zal moeten maken hoe de met het Bevi strijdige situatie zal worden beëindigd vóór ommekomst van in ieder geval de planperiode van tien jaar.
3. De raad dient ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De opgegeven reiskosten die door de rechtsbijstandverlener van [appellant sub 2] zijn gemaakt, zijn reeds verdisconteerd in de forfaitaire vergoeding die wordt toegekend naar aanleiding van de gemaakte kosten voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zodat deze kosten niet apart voor vergoeding in aanmerking komen.
De beroepen van [appellant sub 2] voor het overige, [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 5]
4. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 5] betogen dat de raad artikel 7, lid 7.1, onder a, van de planregels, voor zover dat betrekking heeft op onderscheidenlijk de percelen [locatie 5], [locatie 6], het perceel aan de [locatie 7], kadastraal bekend gemeente Liempde, sectie [.], nummer […] (hierna: perceel [locatie 7]) en [locatie 8], ten onrechte heeft vastgesteld. In zoverre zijn slechts bedrijven in categorieën 1 en 2 zijn toegestaan, waardoor zij ten opzichte van het vorige regime onnodig worden beperkt in hun gebruiksmogelijkheden.
Daartoe voeren zij allereerst aan dat de raad het gebied, waarbij tevens het bedrijventerrein dient te worden betrokken, volgens hen ten onrechte en ongemotiveerd heeft aangemerkt als een rustige woonwijk als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure), terwijl de raad dit gebied in het vorige regime kwalificeerde als gemengd gebied. Om deze reden kunnen de richtafstanden uit de VNG-brochure tot de omliggende woningen met één afstandsstap worden verlaagd, zodat bedrijvigheid in een hogere milieucategorie op (het overgrote deel van) de bedrijfspercelen kan worden toegestaan. Volgens [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] dient bovendien te worden gemeten vanaf de bedrijfsbestemming en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is, terwijl de raad heeft gemeten vanaf de woonbestemming. Al zou sprake zijn van een rustige woonwijk en rustig buitengebied, dan zou met een juiste toepassing van de VNG-brochure volgens hen op (het overgrote deel van) de bedrijfspercelen ook bedrijven in categorie 3.1 en/of categorie 3.2 kunnen worden toegestaan. [appellant sub 5] voert tevens aan dat de systematiek van milieuzonering niet van toepassing is op solitair gelegen woningen. Nu de meest nabijgelegen woning aan de [locatie 9] in het verleden is gesplitst, ondervindt hij daarvan onevenredige nadelige gevolgen. Alle andere woningen zijn gelegen op grotere afstand dan 65 m van zijn perceel. Daarnaast betogen [appellant sub 4] en [appellant sub 5] dat het plan in zoverre in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld, nu voor de nabijgelegen percelen [locatie 10] (oneven nummers) wel de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" is toegekend, terwijl de afstand van deze percelen ten opzichte van de omliggende woningen gelijk is aan de afstand van (een groot deel van) hun percelen tot dezelfde woningen. Ten slotte wordt betoogd dat het plan in zoverre in strijd met artikel 3.6 van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2012) is vastgesteld, omdat het beperken van gebruik van een industrieterrein voor bedrijven in milieucategorie 1 en 2 wordt beschouwd als oneigenlijk ruimtegebruik.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het gebied rondom het bedrijventerrein, gelet op de woonbebouwing aan de noordzijde en het buitengebied aan de overige zijden van het bedrijventerrein, is aan te merken als omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Om tot een werkbare situatie te komen, heeft de raad ervoor gekozen om bij een bedrijf dat in meerdere categorieën valt, de activiteiten in de hoogste categorie van het desbetreffende bedrijf toe te staan op het gehele perceel. De percelen [locatie 11] (oneven nummers) liggen verder van de omliggende woningen dan de percelen van [appellant sub 4] en [appellant sub 5]. Het plan is volgens de raad in zoverre ook niet in strijd met de Verordening 2012.
Gelet op het voorgaande kunnen volgens de raad op deze percelen bedrijven in maximaal categorie 2 worden toegestaan. Bestaande bedrijven in een hogere milieucategorie zijn met het toekennen van een specifieke aanduiding als zodanig bestemd.
4.2. Voornoemde percelen liggen op het bedrijventerrein Daasdonk en hebben de bestemming "Bedrijventerrein". Voor zover hier van belang is aan de percelen [locatie 12], [locatie 6] en het perceel [locatie 7] respectievelijk de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - 1", "specifieke vorm van bedrijventerrein - 2" en "specifieke vorm van bedrijventerrein - 4" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven in ten hoogste categorie 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1": bedrijven in ten hoogste categorie 3.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
c. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2": bedrijven in ten hoogste categorie 3.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
d. in afwijking van het bepaalde onder a t/m c mogen ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijventerrein - 1" tot en met "specifieke vorm van bedrijventerrein - 4" bedrijven in ten hoogste categorie 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten of uitsluitend de volgende bedrijfstypen aanwezig zijn:
- ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - 1" op het perceel [locatie 12]: handel in en reparatie van personenauto's en lichte bedrijfsauto's met autoplaatwerkerij in categorie 3.2;
- ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - 2" op het perceel [locatie 6] handel in en reparatie van kampeerauto's met plaatwerkerij in categorie 3.2;
(…);
- ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - 4" op het perceel [locatie 7] 12 een aannemingsbedrijf grond-, weg en waterbouw in categorie 3.2.
Ingevolge lid 7.3 wordt tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 31 in ieder geval gerekend:
a. geluidszoneringsplichtige en BEVI-inrichtingen;
(…).;
f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in lid 7.1;
(…).
Ingevolge lid 7.4 kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning, met inachtneming van de milieusituatie, afwijking toestaan van:
a. het bepaalde in lid 7.1, onder a juncto lid 7.3, onder f en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage Lijst van bedrijfsactiviteiten doch daarin niet worden genoemd, mits het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen betreffen;
b. het bepaalde in lid 7.1, onder a juncto lid 7.3, onder f en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd genoemd in bijlage Lijst van bedrijfsactiviteiten onder categorie 4 mits het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 7.1;
Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf worden ten minste de volgende milieucomponenten in de beoordeling betrokken: het al dan niet continue karakter van de bedrijfsactiviteit, geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, gevaar, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water, verkeersaantrekking.
4.3. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht is wat betreft de toegelaten bedrijfscategorieën op het bedrijventerrein Daasdonk vanwege de aanwezigheid van woonbebouwing aan de noordzijde van het bedrijventerrein als uitgangspunt het systeem van inwaartse zonering gehanteerd, waarbij is uitgegaan van de genoemde afstanden in de VNG-brochure. Voorts is de bestaande legale bedrijvigheid geïnventariseerd. Bestaande legale bedrijven in een hogere milieucategorie dan in overeenstemming met de systematiek van de inwaartse zonering, zijn met een specifieke aanduiding als zodanig bestemd. Voor zover de inwaartse zonering daar niet aan in de weg staat is bedrijvigheid in categorie 3.2 toegestaan. Indien een bedrijf in meerdere categorieën valt, is aangesloten bij de hoogste milieucategorie van het betreffende bedrijf. De Afdeling acht deze uitgangspunten niet onredelijk.
Aan een groot deel van het bedrijventerrein Daasdonk binnen de bestemming "Bedrijventerrein" is de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" of "bedrijf tot en met categorie 3.2" toegekend, waar bedrijven in ten hoogste categorie 3.1 respectievelijk 3.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Op de overige, vooral noordelijk gelegen percelen op dit bedrijventerrein grenzend aan de bestaande woonwijk is, uitgezonderd het perceel [locatie 8], een specifieke aanduiding toegekend, waar naast bedrijven in ten hoogste categorie 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten ook specifieke bedrijven in categorie 3.2 op het gehele perceel zijn toegestaan. Niet in geschil is dat de bestaande bedrijfsactiviteiten op de percelen [locatie 12], [locatie 6], het perceel [locatie 7] en [locatie 8] als zodanig zijn bestemd. Voor zover [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 5] bedrijvigheid in maximaal categorie 3.2 wensen, afgezien van de reeds met de specifieke aanduiding toegestane bedrijvigheid in categorie 3.2, is van belang dat het vorige bestemmingsplan "Bedrijventerrein Dazingstraat/[locatie 14]" op het bedrijventerrein Daasdonk onder voorwaarden bedrijven in maximaal categorie 3 toeliet. Dit laat echter onverlet dat de raad bij de vaststelling van dit plan opnieuw de planologische aanvaardbaarheid van de toegestane bedrijfsactiviteiten moet beoordelen. Voorts kunnen in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
Met inachtneming van het hiervoor overwogene zal de Afdeling de beroepsgronden beoordelen.
Omgevingstype
4.4. De raad heeft de indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure als uitgangspunt genomen, waarbij de raad is uitgegaan van de richtafstanden voor een rustige woonwijk en rustig buitengebied, in plaats van die voor een gemengd gebied. Een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure is een gebied waarbinnen direct naast woningen andere functies voorkomen, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. De gronden aan de noordzijde van het bedrijventerrein zijn hoofdzakelijk bestemd als "Wonen". Weliswaar staan de woningen in de nabijheid van het bedrijventerrein Daasdonk, maar de woningen zelf maken deel uit van een woonwijk met overwegend woonbebouwing. De gronden aan de overige zijden vallen buiten het plangebied en hebben een agrarische bestemming. De raad heeft gelet op het voorgaande uit kunnen gaan van de richtafstanden voor een rustige woonwijk en rustig buitengebied. Dat bij eerdere planologische besluitvorming zou zijn uitgegaan van het omgevingstype gemengd gebied, waardoor de in de VNG-brochure opgenomen afstand met één afstandsstap kan worden verlaagd, maakt dat niet anders, nu de raad bij de vaststelling van dit plan een nieuwe planologische afweging moet maken, waarbij de typering van de omgeving opnieuw aan de orde komt. De betogen falen.
Wijze van meten
4.5. In de VNG-brochure wordt voor bedrijven in de milieucategorieën 3.1 en 3.2 een richtafstand van 50 m onderscheidenlijk 100 m aanbevolen voor een rustige woonwijk en rustig buitengebied. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] stellen terecht dat de richtafstand volgens de VNG-brochure geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is. Alle betrokken bedrijfspercelen zijn op een afstand van minder dan 50 m van de dichtstbij gelegen bouwvlakken binnen de woonbestemmingen gelegen. Daarbij is wat betreft het bedrijfsperceel van [appellant sub 5] van belang dat aan de nabijgelegen twee woningen op het perceel [locatie 9] in een afzonderlijke procedure medewerking is verleend, hetgeen thans niet ter beoordeling staat. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid rekening gehouden met de bij het perceel van [appellant sub 5] dichtstbij gelegen woningen aan de [locatie 9] en ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad hiervan had moeten afwijken.
Gelet hierop en op het voorgaande onder 4.3 heeft de raad - wat er ook zij van de wijze van meten - in redelijkheid geen bedrijven tot en met categorie 3.2 ter plaatse toegestaan, anders dan de bestaande legale bedrijven.
De betogen falen.
Toegestane milieucategorieën op de percelen
4.6. De raad heeft gelet op het voorgaande onder 4.3 voor de bestaande legale bedrijfsactiviteiten die wegens de zwaarte van de milieucategorie niet passen binnen de regeling voor de zonering voorzien in een specifieke regeling door middel van het toekennen van een specifieke aanduiding die op het gehele perceel is gelegd. De raad heeft de begrenzing tussen de toegelaten categorieën in de verbeelding op de perceelgrenzen gelegd en de begrenzing tussen de verschillende categorieën niet dwars over de percelen laten lopen. Nu [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] door de planregeling niet worden gehinderd in hun huidige bedrijfsvoering en hun bedrijven volledig als zodanig zijn bestemd, heeft de raad in redelijkheid na afweging van de betrokken belangen, in het bijzonder de belangen van de omwonenden met het oog op een acceptabel woon- en leefklimaat, de keuze kunnen maken voor de in het plan opgenomen regeling waarbij de inwaartse zonering is toegepast. De betogen falen.
Gelijkheidsbeginsel
4.7. Aan de percelen [locatie 10] (oneven nummers) is de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" toegekend. Anders dan [appellant sub 4] en [appellant sub 5] stellen zijn deze percelen op een grotere afstand gelegen van de dichtstbij gelegen bouwvlakken binnen de woonbestemmingen, in dit geval de woningen aan de [locatie 9], dan de bedrijfspercelen van [appellant sub 4] en [appellant sub 5] tot de daar dichtstbij gelegen bouwvlakken binnen de woonbestemmingen. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat op het perceel [locatie 13], het meest noordelijk tegen de woonwijk aan gelegen perceel en anders dan op de percelen van [appellant sub 4] en [appellant sub 5], een bestaand legaal bedrijf in categorie 3.1 aanwezig is, zodat dit bedrijf als zodanig is bestemd. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hen genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situaties. De betogen falen.
Verordening 2012
4.8. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening 2012 bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een bedrijventerrein of een kantorenlocatie een verantwoording over de wijze waarop door middel van regels zorgvuldig ruimtegebruik wordt bevorderd.
Ingevolge het derde lid, onder e, betreft de wijze waarop zorgvuldig ruimtegebruik bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt bevorderd in het bijzonder regels welke beogen oneigenlijk ruimtegebruik, gelet op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie, tegen te gaan.
Ingevolge het vierde lid wordt onder oneigenlijk ruimtegebruik bedoeld in het derde lid, onder e, wat betreft een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein verstaan het gebruik voor:
a. bedrijfswoningen;
b. bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen, tenzij deze direct verband houden met een of meer op het desbetreffende terrein gelegen bedrijven en zoveel mogelijk geclusterd zijn gesitueerd;
c. andere bedrijven dan bedoeld onder b en behorend tot de milieucategorie 1 en 2, met uitzondering van een bedrijf gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5.000 m².
Ingevolge artikel 3.7 bevat de toelichting bij de herziening van een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied, waarbij een bestemming voor een bedrijventerrein is aangewezen, een verantwoording over:
a. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden voor herstructurering alsmede voor zorgvuldig ruimtegebruik bedoeld in artikel 3.6, derde lid;
b. de vraag in hoeverre het al dan niet in stand houden van de geldende bestemming, met inbegrip van de regels inzake het tegengaan van oneigenlijk ruimtegebruik, als bedoeld in artikel 3.6, derde en vierde lid, zich verhoudt tot de afspraken die in het regionaal ruimtelijke overleg zijn gemaakt over de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen of de uitbreiding van zodanige terreinen bedoeld in artikel 12.4, onder c.
4.9. Uit pagina 32 van de toelichting van de Verordening 2012 volgt dat middelzware en zware bedrijventerreinen terreinen zijn waar in overwegende mate milieucategorieën 3 en 4 of hoger gevestigd kunnen worden. Het plan staat op het bedrijventerrein Daasdonk in overwegende mate de vestiging van bedrijven in milieucategorie 3 toe. Bij omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan zijn bedrijven in categorie 4 toegestaan, mits het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 7, lid 7.1, van de planregels. Gelet hierop kan het bedrijventerrein Daasdonk als een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein als bedoeld in de Verordening 2012 worden aangemerkt.
De Verordening 2012 bevat geen verbod om op een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein bedrijven behorend tot milieucategorieën 1 en 2 toe te staan. De plantoelichting dient ingevolge artikel 3.7, aanhef en onder a, van de Verordening 2012 een verantwoording te bevatten over de mogelijkheden voor zorgvuldig ruimtegebruik, zoals bedoeld in artikel 3.6, derde lid, van de Verordening 2012. In de plantoelichting staat dat door middel van het toepassen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk wordt gehouden. Voorts heeft de raad bestaande legale bedrijvigheid in categorie 2, zoals op het perceel van [appellant sub 5], als zodanig willen bestemmen. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het plan een verantwoording bevat waarom in dit geval sprake is van zuinig ruimtegebruik op het bedrijventerrein en dat in dit geval geen sprake is van oneigenlijk ruimtegebruik. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met artikel 3.6 in samenhang met artikel 3.7 van de Verordening 2012 tot stand is gekomen.
De betogen falen.
Conclusie
4.10. De beroepen van [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zijn ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 5] geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 6A]
6. [appellant sub 6A] betoogt dat de raad het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor de percelen [locatie 12] en […] ten onrechte heeft vastgesteld, voor zover bedrijven in maximaal milieucategorie 3.2 zijn toegestaan. Daartoe voert hij aan dat daarbij geen rekening is gehouden met het uitgangspunt om op zijn percelen aan de [locatie 14], kadastraal bekend gemeente Boxtel, sectie [.], nummers […] en […] (hierna: [locatie 14]) woningbouw te realiseren. In dit verband is van belang dat de raad zich meerdere malen op het standpunt heeft gesteld dat woningbouw ter plaatse, waarvoor in het bestemmingsplan reeds een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, wenselijk is en aan het college van gedeputeerde staten is verzocht om met het oog daarop de aanduiding "integratie stad-land" aan deze gronden toe te kennen. Het bedrijventerrein is voorts aangewezen als een zogenoemde woon-werklocatie, waar in de regel bedrijven tot maximaal categorie 2 zijn toegestaan. De keuze van de raad om op de percelen [locatie 12] en [...] categorie 3.2 toe te staan, verhoudt zich volgens [appellant sub 6A] derhalve niet met deze opvatting. In zoverre is tevens afgeweken van het uitgangspunt om een conserverend plan vast te stellen, nu bij de bedrijven die in twee of meerdere categorieën vallen, is aangesloten bij de hoogste milieucategorie. De bedrijven op de percelen [locatie 12] en [...] vallen bijvoorbeeld hoofdzakelijk in categorie 2, maar op het gehele perceel mag een bedrijf in categorie 3.2 worden uitgeoefend, waardoor zij ten opzichte van het vorige plan meer ontwikkelingsmogelijkheden hebben gekregen. Gelet op de bestaande bedrijfswoningen op het bedrijventerrein en de omliggende burgerwoningen is het plan in zoverre tevens in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Ten slotte voert [appellant sub 6A] aan dat sprake is van een gemengd gebied, nu zich in de omgeving binnen een afstand van 200 m van het bedrijventerrein meerdere functies, anders dan burgerwoningen, bevinden.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bedrijventerrein primair is bedoeld voor het vestigen van nieuwe bedrijven die thans op een ongunstige locatie zijn gevestigd. De vestiging in milieucategorie 3.2 is als basis toegestaan, tenzij dit op grond van inwaartse zonering niet mogelijk is. In dat laatste geval, zoals op de percelen [locatie 12] en [...] aan de orde is, is middels een specifieke aanduiding een bestaand bedrijf toegestaan. Om tot een werkbare situatie te komen, heeft de raad ervoor gekozen om bij een bestaand bedrijf dat in meerdere categorieën valt, de activiteiten in de hoogste categorie van het desbetreffende bedrijf toe te staan op het gehele perceel. Mogelijke nieuwe ontwikkelingen op de [locatie 14] sluit de raad op voorhand niet uit.
6.2. De percelen [locatie 12] en [...] hebben de bestemming "Bedrijventerrein". Aan het perceel [locatie 12] is de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - 1" en aan het perceel [locatie 6] is de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - 2" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.5, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de aanduidingen als bedoeld in lid 7.1, onder d, te verwijderen indien de activiteit ter plaatse is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet. Met de verwijdering van de betreffende aanduiding geldt dat ter plaatse enkel nog bedrijven in ten hoogste categorie 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten gevestigd mogen worden.
Voor een weergave van de overige relevante planregels wordt verwezen naar 4.2.
[locatie 14]
6.3. De aan de oostzijde van het bedrijventerrein Daasdonk gelegen [locatie 14] liggen buiten het plangebied en hebben een agrarische bestemming. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" hadden de percelen een agrarische bestemming en werd door middel van een wijzigingsbevoegdheid voorzien in de mogelijkheid om op deze percelen woningbouw te realiseren. Aan dit bestemmingsplan heeft de Afdeling bij uitspraak van 4 maart 2009, in zaak nr. 200705084/1, in zoverre goedkeuring onthouden. Voor deze percelen heeft verder geen afgeronde besluitvorming ten behoeve van woningbouw plaatsgevonden. De raad is ten tijde van de vaststelling van het plan derhalve uitgegaan van de ter plaatse toegekende agrarische bestemming. In de Verordening 2012 zijn de percelen aangemerkt als agrarisch gebied. In de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2014) zijn de percelen overigens aangemerkt als "integratie stad-land". Dit betekent evenwel niet dat de Verordening 2014 voor bestemmingsplannen verplicht voor deze gebieden in woningbouw te voorzien, nog daargelaten dat de Verordening 2014 na de vaststelling van het plan in werking is getreden.
Gelet op het voorgaande heeft de raad bij de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de specifieke aanduidingen voor de percelen [locatie 12] en [...] in redelijkheid rekening kunnen houden met de toegekende agrarische bestemming aan de [locatie 14].
Het betoog faalt.
Woon-werklocatie
6.4. Ingevolge artikel 1, lid 1.14, van de Verordening 2012 wordt in deze verordening verstaan onder bedrijventerrein: aaneengesloten terrein met een bruto oppervlakte van ten minste één ha, ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefening van industriële, logistieke, ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven en groothandel met de daarbij behorende voorzieningen.
6.5. Het terrein Daasdonk is in de Verordening 2012 niet aangemerkt als "integratie-stad land", waar op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder b, van de Verordening 2012 niet kan worden voorzien in een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein. Het terrein Daasdonk is in de Verordening 2012 evenwel aangewezen als bestaand stedelijk gebied, kernen in landelijk gebied. Het plan voorziet in zoverre in een bedrijventerrein als bedoeld in artikel 1, lid 1.14, van de Verordening 2012, waar in overwegende mate milieucategorieën 3 en 4 of hoger gevestigd worden. Het betoog dat het toestaan van categorie 3.2 op de percelen [locatie 12] en [...] in de regel niet zou zijn toegestaan omdat het terrein volgens hem zou zijn aangewezen als woon-werklocatie, faalt.
Conserverend plan
6.6. Het plan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Een hoofdzakelijk conserverende doelstelling van een plan betekent niet dat iedere vorm van ontwikkeling of flexibiliteit is uitgesloten. Voorts was in het vorige plan op een deel van de percelen [locatie 12] en [...] bedrijvigheid in categorie 3 toegestaan, mits kon worden voldaan aan de destijds aan te houden afstanden. In hetgeen [appellant sub 6A] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij het toestaan van de activiteiten in de hoogste categorie op het gehele perceel van de desbetreffende bedrijven aan de [locatie 12] en [...] onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [appellant sub 6A] bij de mogelijkheid van woningbouw op de [locatie 14]. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 7, lid 7.5, van de planregels de voor deze percelen toegekende specifieke aanduidingen kunnen worden verwijderd bij beëindiging van de zwaardere bedrijvigheid, waardoor alleen een lichtere milieucategorie op het gehele perceel is toegestaan dan nu aanwezig is. Het betoog faalt.
Nabijgelegen (bedrijfs)woningen
6.7. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
[appellant sub 6A] heeft, met het oog op de mogelijke nieuwbouw op zijn [locatie 14], belang bij het voorkomen van negatieve gevolgen van bedrijven op de daar tegenover gelegen percelen in maximaal categorie 3.2. Voor zover het bezwaar van [appellant sub 6A] ziet op het belang van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande (bedrijfs)woningen binnen het plangebied, omdat de bewoners nadelige gevolgen kunnen ondervinden van de toegelaten milieuzonering op het bedrijventerrein, ziet dit niet op de belangen van [appellant sub 6A], wiens woning verderop in het centrumgebied van Liempde ligt. Deze beroepsgrond heeft dan ook geen betrekking op zijn eigen belang. De in de VNG-brochure aanbevolen richtafstanden voor de daarin te onderscheiden gebieden hebben in relatie tot de bestaande woningen niet de strekking het belang van [appellant sub 6A] te beschermen, zodat artikel 8:69a van de Awb er aan in de weg staat dat het besluit om de aangevoerde reden wordt vernietigd. Om die reden blijft een inhoudelijke bespreking van dit punt achterwege.
Conclusie
6.8. Het beroep van [appellant sub 6A] is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van het beroep van [appellant sub 6A] geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 7] en anderen
8. [appellant sub 7] en anderen betogen dat de raad het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 15], dat deel uitmaakt van het bedrijf op de percelen [locatie 16], ten onrechte heeft vastgesteld, voor zover daaraan niet de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 6" is toegekend. In dit verband voeren zij tevens aan dat in artikel 6, lid 6.1, onder b, van de planregels bij de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 6" ten onrechte niet het perceel [locatie 15] is opgenomen.
8.1. Het perceel [locatie 15] heeft de bestemming "Bedrijf". Hieraan is, anders dan aan de percelen [locatie 16], niet de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 6" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 6" aangewezen gronden bestemd voor een aannemersbedrijf met werkplaats in categorie 3.2 op de percelen [locatie 16].
8.2. Aan het perceel [locatie 15] had volgens de raad de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 6" moeten worden toegekend en in artikel 6, lid 6.1, onder b, van de planregels had bij deze aanduiding het perceel [locatie 15] dienen te worden toegevoegd. De raad heeft gesteld dat het beroep van [appellant sub 7] en anderen in aanmerking komt voor gegrondverklaring. Gelet hierop is het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het betoog slaagt.
8.3. In hetgeen [appellant sub 7] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover dat ziet op de vaststelling van:
- het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 15], voor zover daaraan niet de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 6" is toegekend;
- artikel 6, lid 6.1, onder b, van de planregels, voor zover de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 6" niet op het perceel [locatie 15] van toepassing is.
Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
8.4. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 6" aan het perceel [locatie 15] is toegekend en dat het adres in de tabel, behorend bij de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 6", die is opgenomen in artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder b, van de planregels als volgt luidt: [locatie 15], 19 en 21. De Afdeling zal voorts bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van deze planonderdelen in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd. Niet aannemelijk is dat derden daardoor in hun belangen worden geschaad, nu daarmee louter bestaande rechten als zodanig worden bestemd.
9. De raad dient ten aanzien van het beroep van [appellant sub 7] en anderen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Gelet op het voorgaande onder 3 komen de opgegeven reiskosten die door de rechtsbijstandverlener van [appellant sub 7] en anderen zijn gemaakt niet apart voor vergoeding in aanmerking.
Het beroep van [appellant sub 8]
10. [appellant sub 8] betoogt dat de raad de aanduiding "maximum bebouwd oppervlak (m²)=222" voor het perceel [locatie 17] ten onrechte gewijzigd heeft vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat dit niet in overeenstemming is met de toezegging van het gemeentebestuur dat maximaal 250 m² aan vervangende nieuwbouw voor bijgebouwen ter plaatse zou worden toegestaan.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het college van burgemeester en wethouders in 2004 een saneringsbeleid heeft gehanteerd waarin was opgenomen dat tot maximaal 250 m² aan vervangende bijgebouwen gerealiseerd mocht worden. In het kader van die sanering heeft [appellant sub 8] een aanvraag gedaan om nieuwe bijgebouwen te bouwen met een totale oppervlakte van 222 m². De raad ziet geen noodzaak om uitbreidingsmogelijkheden te bieden, mede omdat er binnen de afgelopen planperiode geen concrete plannen van [appellant sub 8] daartoe zijn ingediend.
10.2. Het perceel [locatie 17] heeft de bestemming "Wonen". Buiten het bouwvlak is aan dit perceel de aanduiding "maximum bebouwd oppervlak (m²)=222" toegekend.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2, onder 14.2.2, sub e, van de planregels, dat van toepassing is op het bouwen van bijbehorende bouwwerken binnen de bestemming "Wonen", bedraagt het maximum bebouwingspercentage 50 buiten het bouwvlak, waarbij het gezamenlijk bebouwd oppervlak niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel met een minimum van 50 m² per hoofdgebouw tot een maximum van 150 m² per hoofdgebouw.
Ingevolge sub f mag in afwijking van sub e ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwd oppervlak" het gezamenlijk bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 222 m² per hoofdgebouw.
10.3. [appellant sub 8] heeft voor het perceel [locatie 17] bij besluit van 14 juli 2004 een bouwvergunning verkregen voor de bouw van drie bijgebouwen met een totale oppervlakte van 222 m². Ter zitting is gebleken dat op het perceel twee bijgebouwen met een totale omvang van 213 m² zijn gebouwd. De raad heeft met het toestaan van de bij vergunning toegestane omvang aan bijbehorende bouwwerken voor dit perceel een uitzondering gemaakt op het uitgangspunt dat het totale oppervlak aan bijgebouwen per woning maximaal 150 m² is. Uit de brief van 9 januari 2004 van het college van burgemeester en wethouders, waarin is medegedeeld dat zij bereid was op het perceel [locatie 17] een maximale omvang van 250 m² aan vervangende nieuwbouw voor bijgebouwen toe te staan, en de verleende bouwvergunning van 14 juli 2004 heeft [appellant sub 8] niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat de raad een dergelijke maximale omvang van bijgebouwen op het perceel in het plan zou toestaan, waarbij van belang is dat geen bouwvergunning is verleend voor de bouw van drie bijgebouwen met een totale oppervlakte van 250 m² en de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij de raad rust. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan [appellant sub 8] wat betreft het toegelaten maximum bebouwd oppervlak aan bijgebouwen uitbreidingsmogelijkheden had moeten bieden. Het betoog faalt.
10.4. Het beroep van [appellant sub 8] is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van het beroep van [appellant sub 8] geen aanleiding.
Slotoverwegingen
12. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van artikel 8:69a van de Awb is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel van toepassing is.
13. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Garagebedrijf [appellant sub 2A] en Beheermaatschappij [appellant sub 2A] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 7] en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Boxtel van 17 december 2013, met kenmerk 1310472, voor zover het betreft de vaststelling van
a. de aanduidingen "veiligheidszone - lpg" en "verkooppunt brandstoffen met lpg" voor en rondom het perceel [locatie 2];
b. artikel 6, lid 6.1, onder b, van de planregels, voor zover het betreft de zinsnede "met LPG";
c. artikel 6, lid 6.1, onder b, van de planregels, voor zover de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 7" niet op het perceel [locatie 4] van toepassing is;
d. het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 15], voor zover daaraan niet de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 6" is toegekend;
e. artikel 6, lid 6.1, onder b, van de planregels, voor zover de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 6" niet op het perceel [locatie 15] van toepassing is;
III. bepaalt dat:
a. het adres in de tabel, behorend bij de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 7", die is opgenomen in artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder b, van de planregels als volgt luidt: [locatie 2];
b. de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 6" aan het perceel [locatie 15] is toegekend; en
c. het adres in de tabel, behorend bij de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 6", die is opgenomen in artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder b, van de planregels als volgt luidt: [locatie 15], 19 en 21;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit voor de onderdelen genoemd onder II.c, II.d en II.e;
V. draagt de raad van de gemeente Boxtel op om binnen 24 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen tot vaststelling van het plan voor de onderdelen genoemd onder II.a en II.b en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. treft de voorlopige voorziening dat tot aan de inwerkingtreding van het nieuwe besluit als bedoeld in V:
a. de aanduiding "verkooppunt brandstoffen met lpg" wordt vervangen door de aanduiding "verkooppunt brandstoffen zonder lpg"; en
b. artikel 6, lid 6.1, onder f, van de planregels als volgt komt te luiden: "uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg", een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg met detailhandel.";
VII. bepaalt dat de onder VI getroffen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van een bestemmingsplan zoals bedoeld onder V;
VIII. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 3] B.V., de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] en [appellant sub 8] ongegrond;
IX. veroordeelt de raad van de gemeente Boxtel tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten als volgt:
a. aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] een bedrag van € 1.020,64 (zegge: duizendtwintig euro en vierenzestig cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
b. aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Garagebedrijf [appellant sub 2A] en Beheermaatschappij [appellant sub 2A] een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
c. aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 7] en anderen een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
X. gelast dat de raad van de gemeente Boxtel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:
a. aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
b. aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Garagebedrijf [appellant sub 2A] en Beheermaatschappij [appellant sub 2A] een bedrag van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
c. aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 7] en anderen een bedrag van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
XI. draagt de raad van de gemeente Boxtel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de onderdelen die zijn genoemd onder II.c, II.d en II.e en onder III worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Bongertman, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Bongertman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
709.