202206786/1/A2.
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2022 in zaak nr. 21/7822 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluiten van 17 augustus 2021 heeft de raad de voorwaardelijke inschrijving van [appellant] als bijzondere curator in zaken als genoemd in de artikelen 1:212 en 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW en BW‑zaken) per 1 juni 2021 beëindigd.
Bij besluit van 27 oktober 2021 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de besluiten van 17 augustus 2021 herroepen en besloten dat de inschrijving voor de verlening van rechtsbijstand in de BW‑zaken met ingang van 1 januari 2022 wordt doorgehaald. Het verzoek om schadevergoeding heeft de raad afgewezen.
Bij uitspraak van 24 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.029,11.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 augustus 2024, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is als bijlage opgenomen en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Intrekking
2. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] het hoger beroep over het verzoek om schadevergoeding ingetrokken.
Inleiding
3. [appellant] stond ingeschreven als bijzondere curator bij de rechtbank voor toevoegingen in BW-zaken. Om de kwaliteit van de te verlenen rechtsbijstand te waarborgen heeft de raad voor het verlenen van rechtsbijstand op basis van een toevoeging als bijzondere curator in 2019 de Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2020, versie 1.00, (hierna: de Inschrijvingsvoorwaarden) opgesteld. Voor toevoeging als bijzondere curator in BW‑zaken moeten advocaten op grond van de Inschrijvingsvoorwaarden onder meer eerst een examen afleggen. Advocaten die al rechtsbijstand voor BW-zaken verleenden voor inwerkingtreding van de Inschrijvingsvoorwaarden, is met een overgangsregeling de mogelijkheid geboden om voorwaardelijk ingeschreven te staan om BW-zaken op basis van een toevoeging te blijven behandelen in afwachting van het behalen van een examen, bestaande uit een schriftelijk examen en een assessment (hierna samen: het examen). Daarna wordt de inschrijving omgezet in een onvoorwaardelijke inschrijving. De raad heeft de Stichting Bijzondere Curator Nederland (hierna: de SBCN) aangewezen om het examen af te nemen. De laatst mogelijke examendata van 26 januari 2021 en 27 mei 2021 voor het schriftelijke deel van het examen, zijn vermeld in een nieuwsbericht van 25 november 2020 op de website van de raad.
4. In het besluit van 27 oktober 2021 heeft de raad de voorwaardelijke inschrijving van [appellant] als bijzondere curator voor de verlening van rechtsbijstand in de BW‑zaken met ingang van 1 januari 2022 doorgehaald omdat hij het examen niet met goed gevolg heeft afgelegd. Hierdoor kan [appellant] sinds 1 januari 2022 geen rechtsbijstand meer verlenen in BW‑zaken.
Uitspraak van de rechtbank
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de raad de inschrijving van [appellant] per 1 januari 2022 mogen beëindigen. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat [appellant] voldoende gelegenheid heeft gekregen om de verplichte examens af te leggen, maar dat [appellant] daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Volgens de rechtbank was het verder duidelijk dat de einddatum voor het behalen van het examen 1 januari 2022 was en niet 1 januari 2023. In dat verband heeft de rechtbank er onder meer op gewezen dat de raad op 25 november 2020 een bericht op de website heeft gepubliceerd waaruit volgt dat onvoorwaardelijke inschrijving volgt als het examen is behaald en wat de beschikbare examendata zijn. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat [appellant] heeft laten weten zich niet te willen aansluiten bij de SBCN. Hieruit lijkt volgens de rechtbank te volgen dat hij niet van plan was de verplichte examens af te leggen.
Beoordeling van het hoger beroep
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zijn voorwaardelijke inschrijving per 1 januari 2022 heeft mogen doorhalen omdat het duidelijk was dat de einddatum voor het behalen van het examen 1 januari 2022 was en niet 1 januari 2023. Hem is namelijk in een eerder besluit van 27 februari 2020 en in een overgangsregeling meegedeeld dat hij uiterlijk op 1 januari 2023 het examen met goed gevolg moet hebben afgelegd.
6.1. De raad heeft [appellant] bij besluit van 27 februari 2020 voorwaardelijk ingeschreven als bijzondere curator in BW-zaken. In dat besluit staat ook dat [appellant] voor het omzetten van zijn voorwaardelijke inschrijving naar een onvoorwaardelijk inschrijving het examen uiterlijk op 1 januari 2023 moet hebben behaald. [appellant] heeft geen rechtsmiddelen tegen dit besluit aangewend.
6.2. Op de zitting bij de Afdeling heeft de raad laten weten dat de doorhaling per 1 januari 2022 in het besluit van 27 oktober 2021 niet juist is en 1 januari 2023 had moeten zijn. Na intern beraad bij de raad is gebleken dat de einddatum voor het behalen van het examen 1 januari 2023 was en niet 1 januari 2022. De Afdeling stelt vast dat dit ook in het besluit van 27 februari 2020 staat. Alleen al hierom slaagt het betoog. Zoals zij op de zitting aan [appellant] heeft uitgelegd, vindt de Afdeling het daarom niet nodig nog in te gaan op de door hem aangevoerde gronden over de overgangsregeling.
7. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, doordat de raad is uitgegaan van de verkeerde einddatum voor het behalen van het examen, de examendata ten onrechte beperkt waren tot 26 januari 2021 en 27 mei 2021. [appellant] ging ervan uit dat hij het examen tot 1 januari 2023 kon afleggen.
7.1. De Afdeling kan over dit betoog geen oordeel geven. Zij wijst op haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:3993, waarin zij heeft geoordeeld dat het nieuwsbericht op de website van de raad van 25 november 2020 met de examendata niet op rechtsgevolg is gericht en daarmee geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat voor dit feitelijk handelen van de raad uitsluitend de burgerlijke rechter bevoegd is om daarover een oordeel te geven. Het betoog slaagt niet. Conclusie
8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarin het beroep ongegrond is verklaard. Wat [appellant] verder heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 27 oktober 2021 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover dit de doorhaling van de voorwaardelijke inschrijving van [appellant] als bijzondere curator in BW-zaken per 1 januari 2022 betreft.
9. [appellant] heeft op de zitting aangegeven dat hij kan instemmen om zijn voorwaardelijke inschrijving als bijzondere curator in BW‑zaken per 1 januari 2023 door te halen. Hij heeft ter zitting verder het aanvankelijk in hoger beroep gedane verzoek om een hogere schadevergoeding, met name in verband met gemiste inkomsten in 2022, ingetrokken, omdat hij meent daarover overeenstemming met de raad te kunnen bereiken. Met het oog op definitieve beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb, te bepalen dat de voorwaardelijke inschrijving van [appellant] als bijzondere curator voor toevoegingen in BW-zaken per 1 januari 2023 wordt doorgehaald.
10. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2022 in zaak nr. 21/7822 voor zover daarin het beroep ongegrond is verklaard;
III. verklaart het beroep van [appellant] gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 27 oktober 2021, kenmerk A15821, voor zover dit de doorhaling van de voorwaardelijke inschrijving van [appellant] als bijzondere curator in BW‑zaken per 1 januari 2022 betreft;
V. bepaalt dat de voorwaardelijke inschrijving van [appellant] als bijzondere curator in BW-zaken per 1 januari 2023 is doorgehaald;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 27 oktober 2021 voor zover dat is vernietigd;
VII. gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Polak
voorzitter
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024
154-1062
BIJLAGE – wettelijk kader
Burgerlijk wetboek boek 1
Artikel 212
In zaken van afstamming wordt het minderjarige kind, optredende als verzoeker of belanghebbende, vertegenwoordigd door een bijzondere curator daartoe benoemd door de rechtbank die over de zaak beslist.
Artikel 250
1 Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de rechtbank, danwel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
2 In geval van een verzoek van de raad voor de kinderbescherming als bedoeld in artikel 242a benoemt de kinderrechter bij de aanvang van het geding een bijzondere curator om de minderjarige, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 8
1. Het bestuur kan voor de uitvoering of voorbereiding van bepaalde werkzaamheden commissies instellen, waarvan ook anderen dan leden van het bestuur deel kunnen uitmaken.
[…]
Artikel 14
Alle in Nederland kantoor houdende advocaten die daartoe een aanvraag hebben ingediend, worden door het bestuur ingeschreven indien zij voldoen aan de in artikel 15 bedoelde voorwaarden. Het bestuur kan regels stellen met betrekking tot deze voorwaarden. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
Artikel 15
De door het bestuur te stellen regels met betrekking tot de voorwaarden kunnen betrekking hebben op:
[…]
b. de deskundigheid van de advocaat op bepaalde rechtsgebieden;
[…]
Artikel 17
[…]
Voorts kan het bestuur de inschrijving doorhalen:
a. indien de advocaat niet voldaan heeft dan wel niet langer voldoet aan de voor de inschrijving gestelde voorwaarden;
[…]
Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2021, versie 1.0
Artikel 6i
De vereisten voor het verstrekken van toevoegingen aan bijzondere curatoren in afstammingszaken (artikel 1:212 BW zaken) zijn:
1. het voltooid hebben van de stage en;
2. het bij de Raad voor Rechtsbijstand onvoorwaardelijk ingeschreven staan voor de specialisatie personen- en familierecht en;
3. het met goed gevolg hebben afgelegd van het door de Stichting Bijzondere Curator georganiseerd examen voor het kunnen behandelen van artikel 1:212 BW zaken. Voor het opgaan voor het examen geldt als aanbeveling dat de kandidaat een door de Raad erkende specialisatieopleiding bijzondere curator van tenminste 20 punten heeft voltooid.
Om ingeschreven te blijven staan onderhoudt de bijzondere curator zijn deskundigheid door het jaarlijks behalen van tenminste vier opleidingspunten op dit specifieke gebied en behoort deze tevens te voldoen aan de in de inschrijvingsvoorwaarden gestelde deskundigheidseisen voor de voortzetting van de specialisatie personen- en familierecht.
Indien de bijzondere curator niet meer voldoet aan de gestelde eisen, kan de Raad de bijzondere curator uitschrijven voor de specialisatie. Voordat de Raad hiertoe beslist zal betrokkene indien deze dat wenst worden gehoord.
Artikel 6j
De vereisten voor het verstrekken van toevoegingen aan bijzondere curatoren in artikel 1:250 BW zaken zijn:
1. het voltooid hebben van de stage en;
2. het bij de Raad voor Rechtsbijstand onvoorwaardelijk ingeschreven staan voor de specialisatie personen- en familierecht of de specialisatie civiel jeugdrecht en;
3. het met goed gevolg hebben afgelegd van het door de Stichting Bijzondere Curator georganiseerd examen voor het kunnen behandelen van artikel 1:250 BW zaken. Voor het opgaan voor het examen geldt als aanbeveling dat de kandidaat een door de Raad erkende specialisatieopleiding bijzondere curator van tenminste 20 punten heeft voltooid.
Om ingeschreven te blijven staan onderhoudt de bijzondere curator zijn deskundigheid door het jaarlijks behalen van tenminste vier opleidingspunten op dit specifieke gebied en behoort deze tevens te voldoen aan de in de inschrijvingsvoorwaarden gestelde deskundigheidseisen voor de voortzetting van de specialisatie personen- en familierecht of de specialisatie civiel jeugdrecht. Indien de bijzondere curator niet meer voldoet aan de gestelde eisen, kan de Raad de bijzondere curator voor de specialisatie uitschrijven. Voordat de Raad hiertoe beslist, zal betrokkene indien deze dat wenst worden gehoord.