202203768/1/A2.
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 mei 2022 in zaak nr. 21/3080 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
De raad heeft op 25 november 2020 op zijn website ‘Belangrijk bericht voor bijzonder curatoren’ (hierna: het bericht) geplaatst.
Bij besluit van 11 maart 2021 heeft de raad het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 augustus 2024, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] stond ingeschreven als bijzondere curator bij de rechtbank voor toevoegingen in zaken genoemd in de artikelen 1:212 en 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW en BW-zaken). Om de kwaliteit van de te verlenen rechtsbijstand te waarborgen heeft de raad voor het verlenen van rechtsbijstand op basis van een toevoeging als bijzondere curator in 2019 de Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2020, versie 1.00, (hierna: de Inschrijvingsvoorwaarden) opgesteld. Voor toevoeging als bijzondere curator in BW-zaken dienen advocaten op grond van de Inschrijvingsvoorwaarden onder meer eerst een examen af te leggen. Advocaten die al rechtsbijstand voor BW-zaken verleenden voor inwerkingtreding van de Inschrijvingsvoorwaarden, is met een overgangsregeling de mogelijkheid geboden om voorwaardelijk ingeschreven te staan om BW-zaken op basis van een toevoeging te blijven behandelen in afwachting van het behalen van een examen, bestaande uit een schriftelijk examen en een assessment (hierna samen: het examen). Daarna wordt de inschrijving omgezet in een onvoorwaardelijke inschrijving. De raad heeft de Stichting Bijzondere Curator Nederland (hierna: de SBCN) aangewezen om het examen af te nemen. De laatst mogelijke examendata van 26 januari 2021 en 27 mei 2021 voor het schriftelijke deel van het examen, zijn vermeld in het bericht.
1.1. In het jaar 2020 had [appellant] het examen niet afgelegd.
Uitspraak van de rechtbank
2. Naar het oordeel van de rechtbank is het bericht geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en heeft de raad het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het bericht is volgens de rechtbank een informatieve mededeling waarin staat dat alle bijzondere curators op de door hen gewenste datum het examen kunnen afleggen. De verplichting om het examen af te leggen volgt niet uit het bericht, maar uit de artikelen 14 en 15 van de Wet op de rechtsbijstand en 6i en 6j van de Inschrijvingsvoorwaarden. Het bericht is daarom niet op rechtsgevolg gericht, aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bericht geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het bericht is niet gericht op rechtsgevolg. Het bevat immers alleen de mededeling dat bijzondere curatoren zich bij de SBCN moeten aanmelden om in de toekomst in aanmerking te blijven komen voor benoemingen als bijzondere curator door de rechtspraak. Daarbij wordt aangegeven wanneer de laatste twee mogelijkheden zijn voor het afleggen van het schriftelijke examen voor de BW-zaken. De Afdeling volgt [appellant] niet in de stelling dat de verplichting om het examen af te leggen bij de SBCN volgt uit het bericht. Die verplichting volgt namelijk al uit het aan hem gerichte besluit van 27 februari 2020, waartegen [appellant] geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Omdat het bericht geen besluit is, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De overige gronden van [appellant] behoeven daarom geen bespreking.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Polak
voorzitter
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024
154-1062