202402824/1/R4 en 202402824/2/R4.
Datum uitspraak: 4 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend in Maurik, gemeente Buren,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Buren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Maurik, Valentijnstraat" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en Witte Projecten B.V. hebben ieder voor zich een nader stuk ingediend.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 september 2024, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. R. Sahin, advocaat te Nieuwegein, en de raad, vertegenwoordigd door P.W. Zwaan, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Witte Projecten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip, van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 24 november 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Toepassing artikel 8:86 van de Awb
2. Op de zitting is aan de orde gekomen of de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. [verzoeker], de raad en Witte Projecten hebben desgevraagd te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de toepassing van artikel 8:86 van de Awb. De voorzieningenrechter ziet ook verder geen beletselen voor toepassing van dat artikel. Hij zal daarom niet alleen op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening beslissen, maar ook uitspraak doen in de hoofdzaak.
Inleiding
3. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 21 appartementen op een locatie in Maurik waar voorheen een mortuarium was gevestigd. Witte Projecten is de initiatiefneemster van het plan. Het plangebied heeft een oppervlakte van 2.416 m² en grenst aan de oostzijde aan de Valentijnstraat, aan de zuidzijde aan het Gravensteinerhof, aan de westzijde aan een braakliggend kavel met een woonbestemming en aan de noordzijde aan bestaande woningen. Het plangebied zal aan de noordoostzijde worden ontsloten op de Valentijnstraat. [verzoeker] woont aan de [locatie] in Maurik, tegenover de plek waar de in- en uitrit van het plangebied is voorzien.
De hoofdzaak
4. [verzoeker] betoogt dat de raad niet heeft onderkend dat het plan in zijn huidige opzet zal leiden tot onaanvaardbare lichthinder. [verzoeker] voert aan dat koplampen van motorvoertuigen die het plangebied verlaten bij zijn woonkamer naar binnen zullen schijnen. Volgens [verzoeker] zijn er alternatieve oplossingen mogelijk. Zo kan de uitrit wordt verplaatst naar de zuidzijde van het plangebied. Ook kan de in- en uitrit aan de noordoostzijde van het plangebied volgens [verzoeker] zo worden aangelegd dat auto’s die het plangebied verlaten niet in een rechte hoek, maar in een stompe hoek in noordelijke richting de Valentijnstraat op kunnen draaien. De parkeerplaatsen aan de noordzijde van het plangebied die in dat geval komen te vervallen, kunnen worden gecompenseerd binnen de bestemming "Groen" aan de oostzijde van het plangebied, tussen het appartementengebouw en de Valentijnstraat. [verzoeker] wil niet meegaan in het voorstel van de raad om op zijn perceel op kosten van Witte Projecten maatregelen te laten treffen om lichtinval zo veel mogelijk te beperken.
4.1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
4.2. Volgens de raad stuiten de door [verzoeker] aangedragen alternatieven op stedenbouwkundige bezwaren. Volgens de raad is de huidige positionering van het bouwvlak stedenbouwkundig het meest logisch en is het stedenbouwkundig wenselijk om zoveel mogelijk parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Parkeren in de huidige groenbestemming tussen het bouwvlak en de Valentijnstraat wil de raad niet toestaan, omdat de raad daar een ononderbroken groenstrook wenselijk acht. De raad wijst erop dat in die groenstrook ook is voorzien in wateropvang. De keuze van de raad over de locatie van de in- en uitrit is dus ingegeven door stedenbouwkundige en parkeertechnische belangen en de raad heeft deze belangen zwaarder geacht dan de belangen van [verzoeker] over de lichtoverlast.
De raad stelt namelijk dat [verzoeker] alleen lichtoverlast in zijn woonkamer zal ervaren van motorvoertuigen die het plangebied verlaten en dat het zwaartepunt van die overlast zal liggen in de ochtendspits gedurende de maanden waarin het 's ochtends langer donker is. Bij 28 parkeerplaatsen op eigen terrein kan worden aangenomen dat in een tijdsbestek van één tot anderhalf uur gedurende de ochtendspits circa 14 auto’s het plangebied zullen verlaten. Volgens de raad is deze lichtoverlast in frequentie en duur beperkt en daarom aanvaardbaar en niet opwegend tegen de stedenbouwkundige en parkeertechnische belangen die de keuze van de in- en uitrit hebben bepaald.
4.3. Wat [verzoeker] heeft aangevoerd, geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van wat de raad heeft gesteld over frequentie en duur van lichtoverlast in de woonkamer door inschijnende koplampen van motorvoertuigen. Gelet daarop bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zich redelijkerwijs niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot onaanvaardbare lichthinder in de woonkamer van [verzoeker] zal leiden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad ook toereikend gemotiveerd waarom de stedenbouwkundige en parkeertechnische belangen voor de keuze van de in- en uitrit moeten voorgaan en daarom ook niet wordt gekozen voor de door [verzoeker] aangedragen alternatieven.
Het betoog slaagt niet.
5. [verzoeker] betoogt dat de raad niet heeft onderkend dat het plan zal leiden tot parkeeroverlast in de omgeving van zijn woning. [verzoeker] voert aan dat 28 parkeerplaatsen op eigen terrein te weinig is voor 21 appartementen als je uitgaat van een parkeernorm van 1,7. Volgens [verzoeker] heeft dit tot gevolg dat bewoners en bezoekers van het plangebied hun auto’s in zijn straat zullen gaan parkeren.
5.1. De raad gaat uit van een parkeernorm van 1,6 voor bewoners en bezoekers. Bij 21 appartementen zijn er dus 34 parkeerplaatsen nodig om aan de verwachte parkeerbehoefte te kunnen voldoen. In het plangebied zijn 28 parkeerplaatsen voorzien. De overige 6 parkeerplaatsen moeten worden gevonden in de omgeving. Volgens de raad is in de omgeving voldoende parkeergelegenheid voorhanden, omdat de 12 parkeerplaatsen die in het verleden buiten het plangebied voor het voorheen aanwezige mortuarium zijn gerealiseerd, nog steeds beschikbaar zijn. Die parkeerplaatsen kunnen nu dus worden gebruikt om te voorzien in de niet in het plangebied opgevangen parkeerbehoefte voor de appartementen. Volgens de raad neemt de parkeerdruk in de omgeving ook niet toe ten opzichte van de situatie waarin sprake was van een mortuarium en is in de omgeving geen sprake van een hoge parkeerdruk met samenhangende parkeeroverlast.
5.2. In wat [verzoeker] heeft aangevoerd, is naar oordeel van de voorzieningenrechter geen grond gelegen voor het oordeel dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare parkeeroverlast in de omgeving. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de raad toereikend heeft gemotiveerd dat met de 28 parkeerplaatsen op eigen terrein en de door de raad genoemde 12 parkeerplaatsen in de omgeving voldoende parkeergelegenheid zal zijn.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
8. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Van Gastel
voorzieningenrechter
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2024
610