ECLI:NL:RVS:2024:3967

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
202305728/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening: Verantwoordelijkheid van de appellant bij onbruikbare afvalcontainer

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 8 en 15 oktober 2022 huisvuilzakken had verwijderd die onjuist waren aangeboden in strijd met de Afvalstoffenverordening. De appellant betoogde dat de ondergrondse afvalcontainer buiten gebruik was op het moment dat hij zijn afval wilde aanbieden, en dat er geen alternatieve container in de buurt was. Het college had echter vastgesteld dat de appellant documenten in de huisvuilzakken had aangetroffen, wat erop wees dat hij verantwoordelijk was voor de onjuiste aanbieding van het afval. De Afdeling oordeelde dat, ongeacht de staat van de container, de appellant verplicht was om zijn afval op de juiste manier aan te bieden, bijvoorbeeld bij een andere container of op een later tijdstip. De kosten van de bestuursdwang, die € 120,00 bedroegen, kwamen volledig voor rekening van de appellant. De Afdeling verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en oordeelde dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202305728/1/R4.
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Krimpen aan den IJssel,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 20 oktober 2022 heeft het college zijn beslissing om op 8 en 15 oktober 2022 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Krimpen aan den IJssel aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. In beide besluiten heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 120,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 17 januari 2023 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2024, waar het college, vertegenwoordigd door J.S.M. Lugte en W.J.T. Mastenbroek, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van huisvuilzakken die op 8 en 15 oktober 2022 zijn aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de [locatie] te Krimpen aan den IJssel. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] deze huisvuilzakken verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een of meerdere documenten waarop [appellant] is vermeld als geadresseerde zijn aangetroffen. [appellant] weerspreekt niet dat hij de vuilniszakken op onjuiste wijze heeft aangeboden.
Beroepsgrond
2.       [appellant] betoogt dat de afvalcontainer buiten gebruik was toen hij de afvalzakken wilde wegbrengen. Volgens hem is dat veelvuldig het geval bij deze ondergrondse afvalcontainer en is er ook geen alternatieve container in de omgeving aanwezig.
3.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2515, dient, wanneer een ondergrondse afvalcontainer niet bruikbaar is, ongeacht de reden daarvoor, de afvalzak in een andere daarvoor bestemde afvalcontainer te worden gedeponeerd of weer mee naar huis te worden genomen. De omstandigheid dat de container buiten gebruik was, zoals [appellant] stelt, ontsloeg hem dan ook niet van zijn verplichting om de huisvuilzakken op juiste wijze ter inzameling aan te bieden, bijvoorbeeld bij een andere container waar zijn toegangspas ook op werkte of op een later moment. Dat de container volgens [appellant] niet functioneerde - het college heeft op de zitting aangegeven dat de container wel functioneerde maar vol was - heeft dan ook niet tot gevolg dat de kosten die het college heeft gemaakt voor de toepassing van spoedeisende bestuursdwang, niet of niet geheel voor rekening van [appellant] behoren te komen.
Het betoog slaagt niet.
Slot en conclusie
4.       Het beroep is ongegrond.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024
700