202305728/1/R4.
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Krimpen aan den IJssel,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 20 oktober 2022 heeft het college zijn beslissing om op 8 en 15 oktober 2022 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Krimpen aan den IJssel aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. In beide besluiten heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 120,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 17 januari 2023 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2024, waar het college, vertegenwoordigd door J.S.M. Lugte en W.J.T. Mastenbroek, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van huisvuilzakken die op 8 en 15 oktober 2022 zijn aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de [locatie] te Krimpen aan den IJssel. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] deze huisvuilzakken verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een of meerdere documenten waarop [appellant] is vermeld als geadresseerde zijn aangetroffen. [appellant] weerspreekt niet dat hij de vuilniszakken op onjuiste wijze heeft aangeboden.
Beroepsgrond
2. [appellant] betoogt dat de afvalcontainer buiten gebruik was toen hij de afvalzakken wilde wegbrengen. Volgens hem is dat veelvuldig het geval bij deze ondergrondse afvalcontainer en is er ook geen alternatieve container in de omgeving aanwezig.
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2515, dient, wanneer een ondergrondse afvalcontainer niet bruikbaar is, ongeacht de reden daarvoor, de afvalzak in een andere daarvoor bestemde afvalcontainer te worden gedeponeerd of weer mee naar huis te worden genomen. De omstandigheid dat de container buiten gebruik was, zoals [appellant] stelt, ontsloeg hem dan ook niet van zijn verplichting om de huisvuilzakken op juiste wijze ter inzameling aan te bieden, bijvoorbeeld bij een andere container waar zijn toegangspas ook op werkte of op een later moment. Dat de container volgens [appellant] niet functioneerde - het college heeft op de zitting aangegeven dat de container wel functioneerde maar vol was - heeft dan ook niet tot gevolg dat de kosten die het college heeft gemaakt voor de toepassing van spoedeisende bestuursdwang, niet of niet geheel voor rekening van [appellant] behoren te komen. Het betoog slaagt niet.
Slot en conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024
700