ECLI:NL:RVS:2024:3917

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
202302733/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en ongewenstverklaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 april 2023. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke op 24 maart 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. Tevens werd de vreemdeling ongewenst verklaard. Hiertegen maakte de vreemdeling bezwaar, maar dit werd op 22 augustus 2022 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde op 4 april 2023 deze beslissing, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet nodig was.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De beslissing werd genomen door de voorzitter mr. J.H. van Breda en de leden mr. B. Meijer en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, in aanwezigheid van griffier mr. T. van Goeverden-Clarenbeek. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.

Uitspraak

202302733/1/V1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling]
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 april 2023 in zaak nr. NL22.17773 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen en hem ongewenst verklaard.
Bij besluit van 22 augustus 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakt bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 april 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 2, 6.2, 7.3 tot en met 7.6, 8.3 en 9 tot en met 12 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2024
488