ECLI:NL:RBDHA:2023:4704
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een mvv-aanvraag voor nareis op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en ongewenstverklaring van een Eritrese staatsburger
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een Eritrese staatsburger tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, omdat eiser volgens de staatssecretaris een gevaar voor de openbare orde vormt. Eiser had een leidinggevende functie in het Eritrese leger en werd beschuldigd van ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder marteling en foltering. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat er ernstige redenen waren om te veronderstellen dat eiser zich schuldig had gemaakt aan gedragingen die onder artikel 1F vallen, en dat hij daarom niet in aanmerking kwam voor een mvv.
De rechtbank behandelde ook de ongewenstverklaring van eiser. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris de hoorplicht had geschonden en dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat eiser voldoende was gehoord. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van eiser uitviel, omdat de staatssecretaris terecht had gewezen op de ernstige bedreiging die eiser voor de samenleving vormde.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de mvv-aanvraag en de ongewenstverklaring van eiser.