202300443/1/A2.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 december 2022 in zaak nr. 21/5518 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2021 heeft de raad een aan [appellante] verleende toevoeging voor rechtsbijstand ingetrokken.
Bij besluit van 14 juli 2021 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Advocaat Glaudemans heeft in de beroepsprocedure een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2024, waar [appellante] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen. Voorts is ter zitting mr. D.H.P.C. Glaudemans, advocaat te Delft, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] is tijdens haar echtscheidingsprocedure bijgestaan door Glaudemans op basis van een toevoeging verleend door de raad. Door toedoen van haar ex-partner kwam zij niet in aanmerking voor een bijstandsuitkering. Om toch te kunnen voorzien in haar levensonderhoud en dat van haar twee kinderen heeft zij zich genoodzaakt gezien om twee geldleningen af te sluiten, samen ter waarde van € 20.500,00 bij [naam B.V.]. Volgens [appellante] kon zij niet terecht bij andere financiële instellingen. De leningen zijn vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst waarin de hoofdsom, de verschuldigde rente, de looptijd, en de opeisbaarheid zijn opgenomen. De directeur van de B.V. was toentertijd haar vader. Naast deze leningen ontving [appellante] een uitkering op grond van de Participatiewet. Het maximale bedrag wat [appellante] aan leenbijstand zou kunnen krijgen is € 10.732,00. [appellante] heeft daar niet volledig gebruik van gemaakt, maar dit is wel het bedrag waar de raad rekening mee heeft gehouden bij de berekening van het resultaat. Door de verkoop van de echtelijke woning bedraagt het resultaat van de echtscheidingsprocedure volgens de raad meer dan de helft van het drempelbedrag van € 15.423,00, namelijk € 16.893,89. Dit is de overwaarde van de woning van € 27.625,89 minus het maximale bedrag wat [appellante] aan leenbijstand zou kunnen krijgen van € 10.732,00. Op grond van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) heeft de raad daarom de toevoeging ingetrokken. [appellante] heeft van het resultaat de twee geldleningen van € 20.500,00 afgelost, waardoor zij niet in staat is om Glaudemans te betalen als de toevoeging wordt ingetrokken.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Hoger beroep en beoordeling
3. [appellante] stelt dat de twee leningen reguliere geldleningen zijn en dus van het resultaat afgetrokken hadden moeten worden, waardoor het resultaat onder het drempelbedrag zou komen. Verder beroept zij zich op bijzondere omstandigheden, gezien haar huidige financiële situatie. Zij leeft onder het bijstandsniveau en heeft nog een schuld bij de gemeente van € 1.482,65 die ze niet kan afbetalen, omdat haar inkomen nihil is.
4. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in de kern een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat de twee leningen onderhandse leningen betreffen en in de onder 6, 6.1 en 6.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan toe dat bij de toepassing van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb, de draagkracht van de rechtzoekende moet worden beoordeeld op het moment waarop het resultaat beschikbaar komt. De bedoeling daarvan is dat het resultaat kan worden aangewend om de kosten van rechtsbijstand te betalen, zodat die niet ten laste van ’s Rijks Kas komen. Dat [appellante] inmiddels niet meer over het geld kan beschikken omdat zij het heeft uitgegeven, speelt hierbij geen rol. Dit kan wel een rol spelen bij de invordering.
5. Op grond van artikel 34f, eerste lid, van de Wrb, is [appellante] aan de raad namelijk het bedrag verschuldigd dat de raad in het kader van de rechtsbijstand aan Glaudemans heeft betaald. De raad vordert het bedrag in, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten (artikel 34f, tweede lid, van de Wrb). Ook houdt de raad bij het vaststellen van de betalingstermijn(en) waarbinnen betaald moet worden rekening met de draagkracht van rechtzoekende (artikel 34f, derde lid, van de Wrb). Hierbij dient de raad de feiten en omstandigheden ten tijde van het besluit op bezwaar als uitgangspunt te nemen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2582. Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd.
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
284-1112
BIJLAGE 1 - Wettelijk kader
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 34f:
1. De rechtzoekende is het bedrag dat in het kader van de verlening van rechtsbijstand door het bestuur is betaald aan de rechtsbijstandverlener verschuldigd aan het bestuur, indien de rechtzoekende op grond van het besluit, bedoeld in artikel 34d, eerste lid, geen recht heeft op de verlening van rechtsbijstand.
2. Het bestuur vordert het bedrag, bedoeld in het eerste lid, van de rechtzoekende, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten.
3. Bij het vaststellen van de termijn of de termijnen waarbinnen moet worden betaald, houdt het bestuur rekening met de draagkracht van de rechtzoekende.
Artikel 34g:
1. Tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten, wordt de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken, indien:
[…]
b. op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het drempelbedrag, genoemd in artikel 9.4a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft.