202307434/1/A2.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2023 in zaak nr. 23/579 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2020 heeft de raad van [appellante] de eerder door de raad betaalde kosten gevorderd voor de bijstand van [partij] in een echtscheidingsprocedure. Dit betreft een bedrag van € 12.514,14.
Bij besluit van 8 december 2022 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2024, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E.R. van Dijk, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is in haar echtscheiding bijgestaan door [partij]. De raad heeft daarvoor verschillende toevoegingen verleend. Voor de echtscheidingsprocedure inclusief afwikkeling huwelijkse voorwaarden heeft de raad een toevoeging verleend met het kenmerk 3JG8578. Deze toevoeging is door de raad op 7 november 2019 ingetrokken in verband met behaald resultaat, zoals bedoeld in artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb). [appellante] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Dit betekent dat de intrekking van dit besluit in rechte vaststaat en er moet worden uitgegaan van de juistheid van dit besluit.
Op grond van artikel 34f, eerste lid, van de Wrb is [appellante] het bedrag van € 12.514,14, dat door de raad aan [partij] is betaald als vergoeding voor de rechtsbijstand onder de toevoeging met het kenmerk 3JG8578, aan de raad verschuldigd. Op grond van artikel 34f, tweede lid van de Wrb, vordert de raad dit bedrag van [appellante], tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten. In deze zaak gaat het daarom om de vraag of de raad vanwege zwaarwegende omstandigheden zoals bedoeld in artikel 34f, tweede lid, van de Wrb, had moeten afzien van vordering van het bedrag van € 12.514,14.
2. De raad heeft de aan [partij] betaalde vergoeding voor rechtsbijstand onder de toevoeging met kenmerk 3JG8578 van [appellante] gevorderd bij besluit van 11 januari 2020. Het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar is door de raad bij besluit van 14 september 2020 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, en het besluit van 14 september 2020 vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de raad de draagkracht van [appellante] en de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand niet had betrokken in de beoordeling of sprake was van zwaarwegende omstandigheden als bedoeld in artikel 34f, tweede lid, van de Wrb. De rechtbank heeft de raad opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de draagkracht van [appellante] en de omstandigheid dat in dit geval de daadwerkelijke kosten van de rechtsbijstand het met de rechtsbijstand behaalde resultaat en de (objectieve) normgrens, ruimschoots overschrijden.
3. Bij besluit van 8 december 2022 heeft de raad het bezwaar van [appellante] opnieuw ongegrond verklaard. De raad heeft zich daarin op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van zwaarwegende omstandigheden. Daarbij heeft de raad onder meer betrokken dat [appellante] uit de procedure waarvoor de toevoeging is verleend een bedrag van € 50.000,00 heeft ontvangen, alsmede een hypotheekvrije woning. De aanvullende factuur van [partij] voor alle door haar verleende rechtsbijstand in de verschillende procedures is inmiddels voldaan. Op basis van de door [appellante] opgegeven gegevens is haar maandelijkse betalingsruimte € 658,00. Na het betalen van de vaste lasten blijft er volgens de raad ruimte over voor een betalingsregeling.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad het besluit van 8 december 2022 met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. De raad heeft de draagkracht van [appellante] onderzocht op basis van haar maandelijkse netto-inkomsten en lasten en op basis daarvan de beslagvrije voet en maandelijkse bestedingsruimte bepaald.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de raad gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot terugvordering. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het feit dat de rechtsbijstandskosten het met de zaak behaalde financiële resultaat overstijgen, niet per definitie betekent dat zich een zwaarwegende omstandigheid voordoet. Bij het beoordelen van de draagkracht heeft de raad ook belang mogen hechten aan de lage woonlasten van [appellante], en de omstandigheid dat als onderdeel van de schikking met haar ex-echtgenoot de hypotheekschuld door hem geheel is afgelost. Dat sprake is van langdurige betalingsonmacht, is door [appellante] niet aannemelijk gemaakt. Ook betrekt de rechtbank dat de raad aan [appellante] een voorstel heeft gedaan tot aflossing in 50 termijnen van € 248,48, de langste aflossingsperiode die het beleid toestaat. Aan het besluit van 8 december 2022 kleeft geen motiveringsgebrek en het besluit is op basis van een redelijke belangenafweging tot stand gekomen.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
5. Voor zover [appellante] gronden aanvoert die zien op de vraag of sprake is van behaald resultaat, komt de Afdeling in deze procedure niet aan de beantwoording van die gronden toe. Zoals is overwogen onder 1, ligt in deze procedure alleen de vraag voor of de raad vanwege zwaarwegende omstandigheden zoals bedoeld in artikel 34f, tweede lid, van de Wrb had moeten afzien van vordering van het bedrag van € 12.514,14.
6. Voor zover [appellante] aanvoert dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad met het besluit van 8 december 2022 geen uitvoering heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, slaagt die grond niet. Anders dan [appellante] betoogt, heeft de rechtbank in haar uitspraak van 12 mei 2022 niet geoordeeld dat de door [appellante] aangevoerde omstandigheden kwalificeren als zwaarwegende omstandigheden in de zin van artikel 34f van de Wrb, maar geoordeeld dat de raad in haar besluitvorming niet alle relevante omstandigheden had betrokken. De raad heeft in het besluit van 8 december 2022 alsnog de daadwerkelijke kosten van de rechtsbijstand betrokken en onderzoek gedaan naar de draagkracht van [appellante]. Daarmee is het door de rechtbank in haar uitspraak van 12 mei 2022 aan de besluitvorming geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek hersteld.
Het betoog slaagt niet.
7. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in haar geval sprake is van zwaarwegende omstandigheden zoals bedoeld in de Werkinstructie Zwaarwegende omstandigheden. [appellante] is een alleenstaande moeder van twee minderjarige kinderen. [partij], die haar heeft bijgestaan in de echtscheidingsprocedure, heeft beslag gelegd op het bedrag van € 50.000,00 dat [appellante] uit de echtscheiding heeft verkregen, waardoor zij dit bedrag niet daadwerkelijk heeft ontvangen. De kosten van de rechtsbijstand overtreffen verder het door haar verkregen bedrag. [appellante] wordt bovendien gestraft voor het feit dat zij ten tijde van dit besluit een beter betaalde baan heeft gevonden. Ten tijde van het invorderingsbesluit was haar jaarinkomen € 13.000,00. Dat [appellante] een hypotheekvrije woning heeft verkregen, zou buiten beschouwing gelaten moeten worden. De financiële gevolgen van de besluitvorming zijn ingrijpend, en [appellante] voelt veel druk en stress als gevolg van de situatie. Het bedrag dat zij maandelijks aan inkomen ontvangt, is onvoldoende om van te leven en de vergoeding van kosten van rechtsbijstand aan de raad terug te betalen. De arbeidsovereenkomst van [appellante] is geëindigd op 19 maart 2024, waardoor haar financiële situatie erg is verslechterd.
7.1. Zoals de rechtbank heeft overwogen, dient de raad na een rechtmatige intrekking van een toevoeging de betaalde rechtsbijstandskosten van de rechtzoekende te vorderen. Dat is alleen anders als zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten. Of dergelijke omstandigheden zich voordoen moet per individueel geval worden beoordeeld. Daartoe hanteert de raad beleidsregels uit de "Werkinstructie Zwaarwegende omstandigheden". Volgens de werkinstructie kan onder meer sprake zijn van zwaarwegende omstandigheden als de vordering geheel of gedeeltelijk oninbaar is, niet binnen afzienbare tijd inbaar is of niet kan worden voldaan op grond van langdurige betalingsonmacht. De partij die zich daarop beroept, moet van deze omstandigheden een bewijsstuk indienen.
7.2. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht geoordeeld heeft dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen sprake was van zwaarwegende omstandigheden in de zin van artikel 34f, tweede lid, van de Wrb. Zoals de rechtbank heeft geoordeeld, heeft de raad terecht de feiten en omstandigheden ten tijde van het besluit op bezwaar tot uitgangspunt genomen, en niet de feiten en omstandigheden ten tijde van het primaire besluit. De raad heeft de draagkracht van [appellante] zorgvuldig onderzocht op basis van haar maandelijkse inkomsten en lasten. De raad heeft daarbij, anders dan [appellante] betoogt, terecht ook de verkregen hypotheekvrije woning betrokken, omdat de woonlasten van [appellante] van invloed zijn op haar maandelijkse bestedingsruimte. [appellante] heeft onvoldoende gesubstantieerd dat zij ten tijde van het besluit van 8 december 2022 de financiële lasten van de terugvordering niet kon dragen. Daarbij heeft de raad [appellante] een aflossingsvoorstel gedaan van € 248,48 per maand, terwijl de berekende maandelijkse betalingsruimte € 658,00 per maand bedraagt. De Afdeling is van oordeel dat de raad de omstandigheid dat [partij] derdenbeslag heeft gelegd op het uit de schikking in het kader van de echtscheiding verkregen bedrag van € 50.000,00, niet heeft hoeven aanmerken als zwaarwegende omstandigheid. [appellante] heeft als gevolg van het conservatoir derdenbeslag en de verrekening door [partij] het in het kader van de echtscheiding verkregen bedrag van € 50.000,00 niet naar eigen inzicht kunnen besteden, maar dit betekent niet dat het bedrag niet aan haar ten goede is gekomen. Van dit bedrag zijn de kosten van rechtsbijstand in de verschillende procedures rondom de echtscheiding betaald. De vordering van [appellante] was dus niet oninbaar. Van andere zwaarwegende omstandigheden als genoemd in het beleid is niet gebleken.
Het betoog slaagt niet.
8. [appellante] betoogt verder dat de gevolgen van de terugvordering haar onevenredig treffen, waardoor de raad met oog op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van het beleid had moeten afwijken en dit geval zwaarwegende omstandigheden had moeten aannemen. De bijzondere omstandigheden bestaan eruit dat de daadwerkelijke gemaakte kosten van rechtsbijstand het financiële resultaat ruimschoots overschrijden, zij het bedrag van € 50.000,00 niet ontvangen heeft, en zij geen draagkracht heeft.
8.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen onder 7.2, is het bedrag van € 50.000,00, hoewel daar derdenbeslag op is gelegd, ten goede gekomen aan [appellante]. Naast het verkregen geldbedrag, heeft [appellante] als gevolg van de rechtsbijstand onder meer een hypotheekvrije woning verkregen, en is haar echtscheiding afgewikkeld. De rechtsbijstandskosten zijn meegenomen in de beoordeling van de draagkracht. Ten tijde van het besluit van 8 december 2022 was er bij [appellante] betalingscapaciteit, en was de resterende factuur aan [partij] voldaan. Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding is voor het oordeel dat, gelet op de door [appellante] gestelde omstandigheden, de raad onder toepassing van artikel 4:84 van de Awb van zijn beleid had moeten afwijken.
Het betoog slaagt niet.
9. Zoals in het voorgaande is overwogen, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling, gelet op de omstandigheden ten tijde van het besluit van 8 december 2022, gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot terugvordering. Naar aanleiding van de gewijzigde omstandigheden bij [appellante], de beëindiging van haar arbeidscontract, heeft de raad op de zitting toegezegd dat [appellante] een nieuw verzoek bij de raad kan doen om haar draagkracht te bepalen. De Afdeling merkt op dat [appellante] in een dergelijk geval met alle gevraagde relevante stukken zal moeten aantonen dat zij geen betalingscapaciteit heeft.
Conclusie
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
11. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, mr. H.G. Sevenster en mr. V.V. Essenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S. de Jong, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
1014
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 34f
1. De rechtzoekende is het bedrag dat in het kader van de verlening van rechtsbijstand door het bestuur is betaald aan de rechtsbijstandverlener verschuldigd aan het bestuur, indien de rechtzoekende op grond van het besluit, bedoeld in artikel 34d, eerste lid, geen recht heeft op de verlening van rechtsbijstand.
2. Het bestuur vordert het bedrag, bedoeld in het eerste lid, van de rechtzoekende, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten.
3. Bij het vaststellen van de termijn of de termijnen waarbinnen moet worden betaald, houdt het bestuur rekening met de draagkracht van de rechtzoekende.
[…]
Werkinstructie Zwaarwegende omstandigheden
Zwaarwegende omstandigheden
Rechtzoekende moet de vordering van de Raad (de vordering) voldoen, tenzij zich zwaarwegende omstandigheden voordoen. In de volgende situaties kan sprake zijn van zwaarwegende omstandigheden als:
• de vordering (gedeeltelijk) oninbaar is, niet binnen afzienbare tijd inbaar is of niet kan worden voldaan op grond van langdurige betalingsonmacht, kan dit worden gezien als een zwaarwegende omstandigheid. Rechtzoekende moet van deze omstandigheden een bewijsstuk bij de Raad indienen.
• blijkt dat de vordering is gebaseerd op een kennelijke misslag in de financiële beoordeling van de toevoegingsaanvraag dan vervalt de vordering. Rechtzoekende moet eventueel daarvan een bewijsstuk indienen. Denk hierbij aan de gevallen zoals aangegeven in de artikelen 4 en 6 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (Bebr).
• de rechtzoekende op het moment van de terugvordering aantoonbaar is opgenomen in de Wsnp of Msnp. De Raad ziet af van de vordering.
• de rechtzoekende als gevolg van langdurige detentie niet in staat is om de vordering van de Raad te voldoen vanuit zijn inkomen en/of vermogen, kan de Raad besluiten om geheel of gedeeltelijk van zijn vordering af te zien.
• de rechtzoekende een proceskostenvergoeding heeft ontvangen in de procedure waarvoor de betreffende toevoeging is verleend, ziet de Raad af van zijn vordering.
• de rechtzoekende is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging in de strafzaak waarvoor de betreffende toevoeging is verleend, of als deze strafzaak onvoorwaardelijk is geseponeerd, ziet de Raad af van zijn vordering.
Draagkracht
Bij de terugvordering houd je rekening met de draagkracht in het inkomen en vermogen van de rechtzoekende. Afhankelijk van de draagkracht bepaal je de maandelijkse termijnen (maximaal 50) en de maandelijkse termijnbedragen. Is na afloop van deze termijn het verschuldigde bedrag nog niet volledig voldaan, dan kun je het resterende bedrag kwijtschelden als rechtzoekende zich aan zijn betaalverplichtingen heeft gehouden.
Als na de beslissing tot terugvordering blijkt dat het inkomen en/of vermogen in het verlegde peiljaar aanmerkelijk is gedaald, kan de rechtzoekende binnen zes weken na voornoemde beslissing een verzoek tot Peiljaarverlegging indienen (zie werkinstructie Peiljaarverlegging).
Als na de beslissing tot terugvordering blijkt dat de norm van de huishouding onjuist is toegepast, wordt deze gecorrigeerd als dit voor rechtzoekende tot een gunstige uitkomst leidt (zie werkinstructie Verhaal kosten rechtsbijstand).
(…)