ECLI:NL:RVS:2024:3828

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
202202263/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Tussen de Leijen' en de gevolgen voor de bedrijfsvoering van een melkgeitenhouderij

Op 25 september 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan 'Tussen de Leijen', vastgesteld door de raad van de gemeente Gilze en Rijen op 31 januari 2022. Dit bestemmingsplan beoogt de uitbreiding van de kern Rijen met een nieuwe woonwijk, waarin maximaal 375 woningen mogelijk worden gemaakt. De appellante, een melkgeitenhouderij gevestigd in Rijen, heeft beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan, omdat zij vreest dat de komst van de woonwijk haar bedrijfsvoering zal belemmeren. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 6 augustus 2024, waarbij de raad en de ontwikkelingsmaatschappij Ballast Nedam aanwezig waren.

De Afdeling oordeelde dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de appellante, maar dat de beroepsgronden van de appellante niet toereikend waren om het besluit te vernietigen. De Afdeling concludeerde dat de appellante geen relevante schade kan ondervinden van de nieuwe woonwijk, omdat de afstand tot het plangebied te groot is en de normen voor geur en geluid niet in haar nadeel zijn overschreden. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de raad de mogelijke gezondheidsrisico's van de melkgeitenhouderij voor de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen voldoende heeft meegewogen.

Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat de appellante geen recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dat de Staat der Nederlanden wel aansprakelijk is voor de proceskosten in verband met deze termijnoverschrijding. De raad van de gemeente Gilze en Rijen is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellante, die zijn ontstaan door de behandeling van het beroep.

Uitspraak

202202263/1/R2
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd in Rijen, gemeente Gilze en Rijen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Gilze en Rijen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Tussen de Leijen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad, Ballast Nedam Ontwikkelingsmaatschappij B.V. en [appellante] hebben nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 3 april 2023 heeft de raad het besluit van 31 januari 2022 gewijzigd.
De Afdeling heeft de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, hierna: de Staat) aangemerkt als partij in deze procedure.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 6 augustus 2024, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. P. Kieboom, bijgestaan door mr. J.A. Mohuddy, advocaat te Breda, is verschenen. Ook is op de zitting Ballast Nedam Ontwikkelingsmaatschappij B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C.J. Visser, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 6 juli 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       In paragraaf 1.1 van de plantoelichting staat dat binnen de gemeente Gilze en Rijen de komende jaren een sterke plaatselijke en regionale behoefte is aan de realisatie van nieuwe woningen. Beschikbare inbreidingslocaties in de bebouwde kommen van Gilze en Rijen kunnen niet voorzien in de totale behoefte. Om toch aan de behoefte tegemoet te kunnen komen, wil de gemeente Gilze en Rijen de kern Rijen aan de noordoostzijde uitbreiden met een nieuwe woonwijk. Op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan geldt voor deze gronden grotendeels de bestemming "agrarisch", wat betekent dat de nieuwe woonwijk daar in planologische zin niet is toegestaan. Daarom heeft de raad het bestemmingsplan "Tussen de Leijen" vastgesteld. Binnen het plangebied worden maximaal 375 woningen mogelijk gemaakt.
3.       [appellante] ligt op zo’n 410 m afstand van het plangebied. [appellante] heeft beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan, omdat zij vreest in haar bedrijfsvoering te worden belemmerd door de komst van de woonwijk.
Toetsingskader
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het besluit van 3 april 2023
5.       Bij besluit van 3 april 2023 heeft de raad het besluit van 31 januari 2022 gewijzigd. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - geluidsluwe gevel" aangepast. Ook zijn artikel 8.1, onder f, en artikel 8.2 aan de planregels toegevoegd. In artikel 8.1, onder f, is nader geduid wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. In artikel 8.2 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze verplichting houdt in dat de gronden in het plangebied pas in gebruik mogen worden genomen ten behoeve van één van de bestemmingen, als is aangetoond dat in het plangebied een waterberging van 7.233 m³ ontwikkeld wordt. Daarbij moet een waterberging met die capaciteit na realisatie in stand worden gehouden. Dit besluit is mede genomen in verband met de beroepsgronden van [appellante] over de waterberging en geluidluwe gevel.
5.1.    Het besluit van 3 april 2023 wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Dit betekent dat voor [appellante] een beroep van rechtswege is ontstaan waarop in deze uitspraak zal worden beslist.
5.2.    [appellante] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet te kennen gegeven dat zij zich niet met het besluit van 3 april 2023 kan verenigen. Dit betekent dat zij geen beroepsgronden tegen dit besluit heeft aangevoerd.
5.3.    Het van rechtswege ontstane beroep is daarom ongegrond.
Het besluit van 31 januari 2022
Relativiteitsvereiste
6.       Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen, of voldoende waterberging,  of dat de geluidluwe gevel niet juist is weergegeven op de verbeelding, overweegt de Afdeling dat aan een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgronden niet wordt toegekomen. Daarvoor is het volgende van belang.
6.1.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
6.2.    De normen waar [appellante] zich in haar beroepsgronden over het parkeren en de waterberging op beroept, strekken niet tot bescherming van haar bedrijfsbelangen. De Afdeling stelt vast dat het bedrijfsperceel van de melkgeitenhouderij op 410 m afstand van het plangebied ligt en dat op het perceel geen openbaar toegankelijke parkeerplaatsen aanwezig zijn. Gelet op deze omstandigheden, ziet de Afdeling niet in op welke wijze het al dan niet realiseren van parkeervoorzieningen en een waterberging in het plangebied gevolgen kan hebben voor het ondernemersklimaat van de melkgeitenhouderij.
6.3.    Ook de norm waar [appellante] zich in haar beroepsgrond over de geluidluwe gevel op beroept, strekt niet tot bescherming van haar bedrijfsbelangen. De geluidluwe gevel is nodig om voor toekomstige bewoners te kunnen voldoende aan de norm voor wegverkeerslawaai en deze norm beschermt de belangen van die bewoners en niet die van [appellante].
6.4.    Dit betekent dat het relativiteitsvereiste aan een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgronden in de weg staat.
Volksgezondheid
7.       [appellante] voert aan dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de nadelige gezondheidseffecten die de toekomstige bewoners door haar bedrijf kunnen gaan ervaren.
[appellante] wijst erop dat in het rapport over het milieuonderzoek van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (hierna: het milieuonderzoek) staat dat, vanwege de aanwezigheid van twee geitenhouderijen binnen een straal van 2 km, een verhoogde kans op longontsteking in het plangebied bestaat. Ondanks dat in het onderzoek wordt aanbevolen dit gezondheidsaspect mee te wegen in de besluitvorming, heeft de raad dat nagelaten. [appellante] begrijpt daarbij niet waarom de raad de uitkomsten van het Deelonderzoek VGO-III, waar het RIVM mee bezig is, niet afwacht. In dat onderzoek wordt namelijk onderzocht waarom omwonenden van geitenhouderijen vaker longsteking hebben.
Verder voert [appellante] aan dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met mogelijke besmetting van dierziekten. Daarbij wijst [appellante] in het bijzonder op uitbraken van Q-koorts. Volgens [appellante] bestaat er stevig wetenschappelijk bewijs dat dergelijke uitbraken enig gezondheidsrisico opleveren. Dat dat volgens de raad geen onaanvaardbare volksgezondheidsrisico’s betreffen, is volgens [appellante] te kort door de bocht.
7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat hij de mogelijke gezondheidsrisico’s voldoende heeft meegewogen bij het vaststellen van het plan. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is onderzocht en beoordeeld welke gezondheidsrisico’s er zullen zijn voor de toekomstige bewoners van de te bouwen woningen. De raad heeft zich daarbij eerst gebaseerd op een rapport over milieu- en gezondheidsonderzoek van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant en de GGD Hart voor Brabant (hierna: het milieuonderzoek). Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek is met een bredere blik gekeken naar het aspect volksgezondheid in relatie tot het bestemmingsplan. De resultaten daarvan staan in het memo "Volksgezondheid". In het memo is vastgesteld dat geen landelijk geldend toetsingskader bestaat. Ook is daarin geconstateerd dat er geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten zijn met betrekking tot het gezondheidsrisico van geitenhouderijen voor omwonenden. In het bijzonder wijst de raad er nog op dat in het memo wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de indicatieve toetsingskaders voor ‘Q-koorts’ en ‘Endotoxinen’. Omdat er geen aantoonbaar bewijs is dat de toekomstige bewoners van het plangebied specifieke gezondheidsrisico’s zullen lopen vanwege de omliggende veehouderijen, heeft de raad ervoor gekozen meer gewicht toe te kennen aan de woningnood dan aan de mogelijke gezondheidsrisico’s. De raad heeft bij deze keuze alle op dat moment bekende onderzoeken betrokken. De raad ziet dan ook niet in waarom de uitkomsten van het Deelonderzoek VGO III hadden moeten worden afgewacht.
Al met al maakt dit dat de raad meer gewicht heeft toegekend aan het bijdragen aan het oplossen van het woningtekort dan aan de bedrijfsbelangen van [appellante]. Daarbij wijst de raad erop dat vooralsnog niet is gebleken dat de melkgeitenhouderij niet langer uitgeoefend kan worden door de nieuwe woonwijk.
7.2.    De mogelijke besmetting van dierziekten door nabijgelegen agrarische bedrijven, is een bij de vaststelling van een bestemmingsplan mee te wegen belang. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3335.
7.3.    De Afdeling stelt vast dat de raad bij het vaststellen van het plan de ligging van [appellante] en de daaruit voortvloeiende mogelijke gezondheidsrisico’s voor het plangebied heeft meegewogen. Maar omdat in de bestaande onderzoeken geen causaal verband is aangetoond tussen een verhoogd gezondheidsrisico en wonen in de omgeving van een veehouderij, heeft de raad ervoor gekozen meer gewicht toe te kennen aan het belang woningen te bouwen dan aan de in dit kader betrokken bedrijfsbelangen van [appellante]. In wat [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze afweging niet heeft mogen maken. Dat er nog nader onderzoek wordt gedaan naar de gezondheidseffecten van het wonen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij, betekent niet dat de raad had moeten wachten met het vaststellen van het bestemmingsplan. Voor zover [appellante] erop heeft gewezen dat uitbraken van Q-koorts een gezondheidsrisico vormen, stelt de Afdeling vast dat de raad dat ook bij de besluitvorming heeft meegewogen. In paragraaf 4.2 van de plantoelichting staat hierover dat in de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten onder andere een vaccinatieplicht voor geiten en schapen tegen Q-koorts is opgenomen. Ook zijn hierin regels gesteld over onder andere tankmelkmonitoring (monitoring Q-koorts) en het uitrijden of afvoeren van de mest van geiten en schapen. Sinds het invoeren van een landelijke vaccinatieplicht en andere regels zoals die in de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten zijn vastgelegd, heeft geen uitbraak van Q-koorts meer plaatsgevonden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op basis hiervan op het standpunt mogen stellen dat de aanwezigheid van de geitenhouderijen in de omgeving van de nieuwe woonwijk geen onaanvaardbare volksgezondheidsrisico's opleveren vanwege Q-koorts.
Het betoog slaagt niet.
Geur
8.       [appellante] voert aan dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de geurbelasting die haar bedrijf op de nieuwe woningen veroorzaakt. Zij vreest daardoor in haar uitbreidingsmogelijkheden te worden beperkt. Er wordt voor de meest dichtstbijzijnde woningen in het plangebied weliswaar voldaan aan de wettelijke norm van 3 ouE/m³, maar niet aan de advieswaarde van de GGD van 2 ouE/m³. Het percentage geurgehinderden komt daarmee boven het maximum gehanteerde percentage van 12% uit. Ook noemt [appellante] dat het toevallig is dat de gecumuleerde geurbelasting van de twee veehouderijen aan de Mosstraat net op het maximum van 5 ouE/m³ uitkomt. [appellante] wijst verder op de, wel in ontwerp ter inzage gelegd, maar nog niet vastgestelde Geurgebiedsvisie Wgh en veehouderij ABG-gemeenten (hierna: de Geurgebiedsvisie). Hieruit blijkt dat in de kernrandzones en bebouwingslinten van het buitengebied geen tot zeer beperkte milieuruimte beschikbaar is voor geur.
8.1.    In paragraaf 4.7 van de plantoelichting wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan. De raad heeft zich daarbij onder meer gebaseerd op het milieuonderzoek. In hoofdstuk 3 van het milieuonderzoek is niet alleen beoordeeld of ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, maar is ook bekeken of de bestaande bedrijven in de omgeving in hun belangen worden geschaad. Voor [appellante] is in dit onderzoek vastgesteld dat de bestaande woning aan de [locatie] al beperkend is, omdat de geurbelasting daar al tegen de op grond van de Regeling geurhinder en veehouderij maximaal toegestane belasting zit.
Aan de hand van deze toelichting en het milieuonderzoek stelt de Afdeling vast dat eventuele uitbreidingsmogelijkheden van [appellante] al belemmerd worden door de bestaande woning aan de [locatie]. De Afdeling ziet daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de uitbreidingsmogelijkheden van de melkgeitenhouderij door het plan worden beperkt.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
9.       [appellante] voert aan dat de raad de toename van de verkeersbewegingen door de komst van de nieuwe woonwijk niet voldoende zorgvuldig heeft onderzocht. In het memo van Accent Adviseurs van 11 oktober 2021 is de verkeersgeneratie ten onrechte beoordeeld aan de hand van het stedenbouwkundig plan. De daarin opgenomen verdeling van woningen is niet in het bestemmingsplan geregeld. Het bestemmingsplan regelt slechts dat maximaal 375 woningen in het plangebied mogen worden gebouwd. Het plangebied kan dus nog anders worden ingericht dan in het stedenbouwkundig plan staat. Daarbij merkt [appellante] op dat de verkeersintensiteiten op de Mosstraat de grens al naderen van het maximaal wenselijke.
9.1.    De raad heeft toegelicht dat de toename van het aantal verkeersbewegingen niet dusdanig zal zijn dat in de omgeving van het plangebied sprake zal zijn van een onaanvaardbare parkeersituatie. De raad baseert zich op het memo "Verkeerskundige onderbouwing Ontwikkeling Tussen de Leijen" van adviesbureau Accent Adviseurs. Dat Accent Adviseurs aansluiting heeft gezocht bij de invulling van het plangebied zoals weergegeven in het stedenbouwkundig plan, acht de raad niet bezwaarlijk. Volgens de raad is dit namelijk een representatieve invulling. Maar ook als uit zou worden gegaan van een volledige invulling van het plangebied met vrijstaande woningen, die het hoogste aantal verkeersbewegingen met zich brengen, zou sprake zijn van zo’n 400 verkeersbewegingen extra. De omliggende wegen kunnen ook die verkeersbewegingen verwerken.
9.2.    De raad is ervan uitgegaan dat de in het stedenbouwkundige plan opgenomen verdeling een representatieve invulling is van de maximale planologische mogelijkheden. Of dat terecht is, laat de Afdeling in het midden. Zoals onder 9.1 is weergegeven, heeft de raad toegelicht dat ook als alle 375 woningen vrijstaande woningen zouden worden, alsnog geen sprake zou zijn van een onaanvaardbare toename van verkeersbewegingen. [appellante] heeft dit verder niet betwist. De Afdeling ziet daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad de toename van verkeersbewegingen die het plan veroorzaakt onvoldoende heeft onderzocht.
Het betoog slaagt niet.
Overschrijding redelijke termijn?
10.     [appellante] heeft een verzoek ingediend om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
10.1.  Dit geschil omvat één rechterlijke instantie zonder voorafgaande bezwaarprocedure. De redelijke termijn bedraagt in dit geval twee jaar. Deze termijn wordt berekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift en eindigt als er uitspraak is gedaan. Het beroepschrift is 11 april 2022 ontvangen. De redelijke termijn is in dit geval dus overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn tot verlenging of verkorting van deze termijn. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het de Afdeling is die verantwoordelijk is voor het overschrijden van de redelijke termijn. De termijnoverschrijding moet daarom worden toegerekend aan de Staat.
10.2.  Uitgaande van een schadebedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zal de Afdeling de Staat veroordelen tot een schadevergoeding van € 500,00.
Conclusie
11.     Het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 3 april 2023 is ongegrond.
12.     Het beroep tegen het besluit van 31 januari 2022 is ongegrond.
13.     Omdat de raad het besluit van 3 april 2023 naar aanleiding van het beroep van [appellante] heeft genomen, moet de raad de proceskosten vergoeden. De Staat moet de proceskosten van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het van rechtswege ontstane beroep van [appellante] tegen het besluit van 3 april 2023 ongegrond;
II.       verklaart het beroep van [appellante] tegen het besluit van 31 januari 2022 ongegrond;
III.      veroordeelt de raad van de gemeente Gilze en Rijen tot vergoeding van de bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, volledig toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.      gelast dat de raad van de gemeente Gilze en Rijen aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt;
V.       veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [appellante] een schadevergoeding te betalen van € 500,00;
VI.      veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, volledig toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel, en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Perlot, griffier.
w.g. Van Ravels
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
952