ECLI:NL:RVS:2024:3810

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
202304741/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 18 juli 2023 zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had op 11 augustus 2022 een aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie had tot de uitspraak van de rechtbank nog geen besluit genomen. Op 27 november 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid echter wel een besluit genomen, waarbij de aanvraag van de vreemdeling is ingewilligd. Hierdoor heeft de vreemdeling het doel van de procedure bereikt en heeft hij geen belang meer bij de beoordeling van het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdeling geen belang meer heeft bij de beoordeling van de zaak. De minister had de beslistermijn van vijftien maanden overschreden, maar de Afdeling heeft in overweging genomen dat de minister de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. Desondanks is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met het hoger beroep, tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 september 2024.

Uitspraak

202304741/1/V1.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 18 juli 2023 in zaak nr. NL23.17846 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 18 juli 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Berger, advocaat in Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 27 november 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep
1.       Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van het besluit, had de minister nog geen besluit genomen op zijn aanvraag van 11 augustus 2022. Dat heeft de minister bij besluit van 27 november 2023 wel gedaan. Met het door de minister nemen van dit besluit heeft de vreemdeling het doel van deze procedure bereikt. Hij heeft geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Op de door de Afdeling in de uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De Afdeling is, gelet op wat zij in de hiervoor genoemde uitspraak onder 22 tot en met 25 heeft overwogen, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de minister met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. De minister heeft na meer dan vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit genomen. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen.
3.       De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Het besluit van 27 november 2023
4.       De minister is in het besluit van 27 november 2023 geheel aan de aanvraag van de vreemdeling tegemoetgekomen. De vreemdeling heeft laten weten het eens te zijn met dit besluit. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege ontstaan, als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, waarop de Afdeling nog moet beslissen.
5.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
966