ECLI:NL:RVS:2024:3808
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 1 augustus 2023 zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had op 3 december 2022 een aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie had tot de uitspraak van de rechtbank nog geen besluit genomen. Op 15 januari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid echter de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd. De vreemdeling heeft vervolgens het hoger beroep ingetrokken, maar met de voorwaarde dat zijn proceskosten vergoed zouden worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat een voorwaardelijke intrekking van een rechtsmiddel niet mogelijk is volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De vreemdeling heeft geen belang bij de beoordeling van zijn hoger beroep, omdat de minister tijdig een besluit heeft genomen en de intrekking van het hoger beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten.
De Afdeling heeft vastgesteld dat de minister de beslistermijn rechtmatig heeft verlengd en dat er geen proceskosten vergoed hoeven te worden. De vreemdeling heeft niet gereageerd op het besluit van 15 januari 2024, waardoor er geen beroep van rechtswege is ontstaan. De Afdeling bestuursrechtspraak verklaart het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 september 2024.