ECLI:NL:RVS:2024:3791

Raad van State

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
202303831/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling inzake proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep

In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A. Krikke, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 16 juni 2023. De vreemdeling heeft het hoger beroep echter ingetrokken en verzocht om de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, thans de minister van Asiel en Migratie, te veroordelen in de proceskosten. De staatssecretaris heeft een schriftelijke reactie ingediend naar aanleiding van dit verzoek.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de vreemdeling recht heeft op proceskostenvergoeding indien de minister aan hem tegemoet is gekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep door toedoen van de minister is vervallen. De minister had op 30 juni 2023 de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd. De Afdeling concludeert dat de minister binnen de wettelijk gestelde termijn van vijftien maanden een besluit heeft genomen en dat er geen aanleiding is om de minister in de proceskosten te veroordelen.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzoek van de vreemdeling afgewezen, wat betekent dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 september 2024.

Uitspraak

202303831/1/V1.
Datum uitspraak: 23 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)).
Procesverloop
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A. Krikke, advocaat te Bussum, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 16 juni 2023 in zaak nr. NL23.6100.
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een nader stuk ingediend.
De vreemdeling heeft het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht om de staatssecretaris te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten.
De staatssecretaris (nu: de minister van Asiel en Migratie) heeft een schriftelijke reactie gegeven.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig een verzoek gedaan om de minister krachtens artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten te veroordelen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als de minister aan de vreemdeling tegemoet is gekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door zijn toedoen is vervallen (uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855, onder 2.1).
2.       De minister heeft bij besluit van 30 juni 2023 een aanvraag van de vreemdeling van 6 oktober 2022 om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd. Op de door de Afdeling in de uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De Afdeling is, gelet op wat zij in de hiervoor genoemde uitspraak onder 22 tot en met 25 heeft overwogen, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de minister met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. De minister heeft binnen een termijn van vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit genomen. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Besluit van 30 juni 2023
4.       De minister is in het besluit van 30 juni 2023 geheel aan de aanvraag van de vreemdeling tegemoetgekomen. De vreemdeling heeft laten weten het eens te zijn met dit besluit. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege ontstaan, als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, waarop de Afdeling nog moet beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2024
392