ECLI:NL:RVS:2024:3778

Raad van State

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
202203412/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 10 mei 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke op 21 februari 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 11 november 2021 opnieuw ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.W. van de Wege, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 23 september 2024 geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling betoogde dat de minister een te strakke leeftijdsgrens had gehanteerd bij de beoordeling of zij onder het jongvolwassenenbeleid valt. De Raad van State oordeelde dat de minister niet alleen op de leeftijd mocht wijzen, maar ook andere relevante omstandigheden moest meewegen. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de minister een op het geval toegespitste beoordeling had gemaakt.

Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.

Uitspraak

202203412/1/V2.
Datum uitspraak: 23 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 10 mei 2022 in zaak nr. NL21.18357 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 11 november 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.W. van de Wege, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling betoogt in de eerste grief dat de minister in het besluit een te strakke leeftijdsgrens heeft gehanteerd. Uit de uitspraak van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2146, onder 11.1, volgt dat de minister bij de beoordeling of een vreemdeling onder het jongvolwassenenbeleid valt, niet mag volstaan met een enkele verwijzing naar de leeftijd, maar steeds een op het geval toegespitste beoordeling moet maken en daarbij alle van belang zijnde aspecten kenbaar mee moet wegen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de besluitvorming volgt dat de minister aan de hand van de omstandigheden die de vreemdeling heeft aangevoerd, heeft beoordeeld of zij als jongvolwassene moet worden aangemerkt. Daarbij heeft hij niet slechts op haar leeftijd gewezen, maar een op het geval toegespitste beoordeling gemaakt.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Iedema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2024
915-1021