ECLI:NL:RVS:2024:3778
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 10 mei 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke op 21 februari 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 11 november 2021 opnieuw ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.W. van de Wege, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 23 september 2024 geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling betoogde dat de minister een te strakke leeftijdsgrens had gehanteerd bij de beoordeling of zij onder het jongvolwassenenbeleid valt. De Raad van State oordeelde dat de minister niet alleen op de leeftijd mocht wijzen, maar ook andere relevante omstandigheden moest meewegen. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de minister een op het geval toegespitste beoordeling had gemaakt.
Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.