Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Referent is de vader van eiseres, is geboren op [Geboortedatum 2] en heeft ook de Syrische nationaliteit. Referent is op 30 april 2019 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 6 juni 2019 heeft hij verzocht om een mvv voor zijn echtgenote en voor zijn zes kinderen, onder wie eiseres, met het oog op verblijf bij hem in Nederland (nareizen in de asielprocedure). De aanvraag voor eiseres is geweigerd vanwege het ontbreken van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.Haar bezwaar tegen het afwijzende besluit van 21 februari 2020 is door verweerder op 7 juli 2020 ongegrond verklaard. Dat besluit is door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, bij uitspraak van 3 juni 2021 vernietigd.De rechtbank heeft daarbij overwogen dat verweerder de conclusie om het jongvolwassenenbeleid niet toe te passen niet voldoende had gemotiveerd. Dat gold ook voor het oordeel van verweerder dat tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Verder had verweerder ten onrechte nagelaten om eiseres te horen op haar bezwaar. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om, met inachtneming van de uitspraak, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Referent is hierna op 18 oktober 2021 door verweerder gehoord op het bezwaar.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard.
Verweerder concludeert wederom dat er geen aanleiding bestaat om het jongvolwassenenbeleid toe te passen en dat geen sprake is een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Omdat eiseres meerderjarig is, is daarom volgens verweerder tussen eiseres en referent geen sprake van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder op basis van de specifieke omstandigheden van het geval heeft beoordeeld of sprake is van jongvolwassenheid. Wederom gaat verweerder uit van een rigide leeftijdsgrens. Verweerder stelt dat eiseres niet is aan te merken als jongvolwassene omdat zij op het peilmoment 26 jaar oud was, wat niet hetzelfde is als ‘ongeveer 25 jaar’. Dit is volgens eiseres in strijd met de uitspraak van de rechtbank van 3 juni 2021 en de rechtspraak van de Afdeling.Eiseres wijst ook op de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 11 mei 2021, waarin is overwogen dat niet valt uit te sluiten dat ook een persoon van 26 jaar en 10 maanden oud als jongvolwassene moet worden aangemerkt. Ook verweerders overweging dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, is niet in lijn met voornoemde rechtspraak, omdat steeds een individuele beoordeling dient plaats te vinden. De omstandigheid dat een ongehuwde vrouw volgens haar traditie en cultuur afhankelijk is van de ouders is hierbij relevant. Het getuigt volgens eiseres daarom niet van een juiste benadering om in reactie hierop te wijzen op het uitgangspunt dat kinderen zichzelf vanaf ongeveer 25 jaar kunnen redden. Verweerder overweegt verder dat de omstandigheden dat eiseres illegaal heeft gewerkt, onvoldoende verdiende en haar inkomsten moest afstaan aan het gezin, niet betekenen dat de gehanteerde leeftijdsgrens in dit geval onredelijk is. Ook dat is een onjuiste benadering. Uit genoemde omstandigheden kunnen juist geen argumenten voor zelfstandigheid worden afgeleid. Uit het arrest Maslovmaakt eiseres op dat voor het aannemen van jongvolwassenheid vooral van belang is dat een meerderjarige geen eigen gezin heeft gesticht.
Verweerder maakt subsidiair volgens eiseres niet duidelijk hoe de omstandigheid dat eiseres als 26-jarige net buiten het jongvolwassenenbeleid valt, is meegewogen in de beoordeling van de vraag naar een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Uit de werkinstructie blijkt volgens eiseres dat genoemde omstandigheid een belangrijke factor in haar voordeel is. Verder wijst eiseres er in dit verband op dat zij altijd met de overige gezinsleden heeft samengewoond, dat zij financieel afhankelijk is van haar ouders en dat zij in Turkije geen mogelijkheden heeft om te werken. Haar emotionele afhankelijkheid is groot omdat zij altijd met haar ouders heeft samengewoond en met hen Syrië is ontvlucht. Ten slotte heeft zij geen banden meer met Syrië.
4. Uit de rechtspraak van het EHRMvolgt dat voor het kunnen vaststellen van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen ouders en meerderjarige kinderen is vereist dat sprake is van ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’ oftewel dat tussen hen meer dan de normale emotionele banden bestaan.Dat vereiste geldt niet in de situatie van meerderjarige kinderen die jongvolwassen zijn en nog geen eigen gezin hebben gesticht.
5. Met het oog hierop heeft de staatssecretaris beleid gemaakt. Dit beleid is neergelegd in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000:
“De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
jongvolwassen is;
met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
niet in zijn eigen onderhoud voorziet, en
geen zelfstandig gezin heeft gevormd.”
6. Een en ander is uitgewerkt in de Werkinstructies (WI) 2019/15 en 2020/16: “Bij jongvolwassenen gaan we uit van meerderjarige kinderen in de leeftijd van 18 tot ongeveer 25 jaar. Hoe ouder het meerderjarige kind is, hoe eerder je kunt aannemen dat de meerderjarige in staat is om op eigen benen te staan. Dit betekent dat je een 25-jarig kind in beginsel niet beschouwt als jongvolwassene. Voor het aannemen van familie- of gezinsleven tussen ouder en een meerderjarig kind van 25 jaar of ouder beoordeel je of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, ook al woont het meerderjarige kind nog thuis en heeft het altijd in gezinsverband samengeleefd met de ouder.”
7. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 16 november 2018 geoordeeld dat het niet onredelijk is dat verweerder bij kinderen in de leeftijd van 18 jaar oud tot ongeveer 25 jaar oud aanneemt dat sprake is van jongvolwassenen. In haar uitspraak van 8 april 2020heeft de Afdeling overwogen dat, bij het ontbreken van een harde leeftijdsgrens, verweerder bij vreemdelingen van ongeveer 25 jaar oud op basis van de specifieke omstandigheden van het geval moet beoordelen of sprake is van jongvolwassenen.
8. De rechtbank heeft in de uitspraak tussen partijen van 3 juni 2021 overwogen dat verweerder ten onrechte een harde leeftijdsgrens leek te hebben gehanteerd bij de beoordeling of eiseres is aan te merken als jongvolwassene. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat verweerder niet was ingegaan op de door eiseres aangevoerde omstandigheden. Hierdoor was niet inzichtelijk welke omstandigheden op welke wijze waren meegewogen. Met zijn overweging in het bestreden besluit dat het jongvolwassenenbeleid niet wordt toegepast op eiseres omdat zij ten tijde van de asielaanvraag van referent 26 jaar oud was en dus niet “ongeveer 25 jaar” oud, refereert verweerder aan zijn uitgangspunt zoals neergelegd in de werkinstructie dat de ontwikkeling naar zelfstandigheid van een meerderjarige in elk geval zal zijn voltooid bij het bereiken van de leeftijd van 25 jaar. Uit het bestreden besluit volgt echter ook dat verweerder, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 3 juni 2021, aan de hand van wat eiseres heeft aangevoerd nader heeft onderzocht of eiseres als jongvolwassene moet worden aangemerkt. Het standpunt van eiseres dat verweerder een te strakke leeftijdsgrens hanteert, leidt daarom hoe dan ook niet tot een geslaagd beroep.
9. Het voorgaande neemt verder niet weg dat verweerder in de leeftijd van eiseres, rond de bovengrens van de in het beleid onderscheiden categorie jongvolwassenen een indicatie mag zien dat zij zich zelfstandig kan handhaven. De omstandigheid dat een meerderjarig kind nog thuis woont, nog geen eigen gezin heeft gevormd en nog niet in het eigen levensonderhoud voorziet, is een mogelijke aanwijzing voor het ontbreken van die zelfstandigheid, maar hierbij is van belang wat in het individuele geval de feitelijke reden is dat zo’n omstandigheid zich voordoet. Verweerder heeft dat in dit geval nader onderzocht en referent hierover gehoord. Verweerder heeft daarbij terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van individuele omstandigheden om, gelet op de leeftijd van eiseres, te moeten spreken van een jongvolwassene. Zoals verweerder stelt, maakt de door referent genoemde algemene omstandigheid dat volgens de traditie en cultuur in Syrië een ongehuwde vrouw onder de zorg van de ouders blijft vallen, nog niet aannemelijk dat eiseres zich ook feitelijk niet zelfstandig kan handhaven. De door eiseres geschetste achtergrond bij haar eerdere werk in de textielfabriek (illegaal, onvoldoende inkomsten, afdracht aan het gezin) onderbouwt als zodanig evenmin dat eiseres nog niet zelfstandig zou zijn.
10. De rechtbank heeft in de uitspraak van 3 juni 2021 overwogen dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat geen sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Niet duidelijk was daarbij of verweerder gewicht had toegekend aan het feit dat eiseres vanwege haar leeftijd net buiten de categorie jongvolwassenen valt. Verweerder heeft in dit verband in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat van meerderjarige kinderen in beginsel wordt verwacht dat zij zich zelfstandig staande kunnen houden. Het is aan de vreemdeling om feiten of omstandigheden naar voren te brengen die blijk geven van het tegendeel. Verweerder stelt thans terecht in het bestreden besluit dat de enkele omstandigheid dat eiseres net buiten het jongvolwassenenbeleid valt hiervoor niet voldoende is. Voor zover WI 2020/16 vermeldt dat het feit dat het kind nét geen jongvolwassene meer is, onderdeel kan uitmaken van de beoordeling van de bijzondere afhankelijkheidsrelatie, heeft verweerder in het verweerschrift terecht opgemerkt dat hieruit niet volgt dat aan deze omstandigheid een specifiek gewicht toekomt.
11. Verweerder heeft verder de door eiseres genoemde omstandigheden gemotiveerd in zijn beoordeling betrokken. Hij stelt daarbij terecht dat het feit dat eiseres tot het vertrek van haar ouders met hen heeft samengewoond op zichzelf geen reden is om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid aan te nemen. Voor zover referent heeft gewezen op de Syrisch-Koerdische traditie en cultuur waarin een dochter pas zelfstandig is wanneer zij is gehuwd, heeft verweerder terecht gesteld dat hiermee geen persoonlijke feiten of omstandigheden zijn genoemd. Dat eiseres stelt dat zij geen werk kan krijgen en financieel afhankelijk is, leidt evenmin tot het aannemen van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft er in dit verband op kunnen wijzen dat eiseres legaal in Turkije verblijft en dat zij niet heeft onderbouwd dat zij niet (meer) kan werken. Ook heeft verweerder gewezen op de verklaring van referent dat zij hulp krijgt van derden. Daarnaast stelt verweerder terecht dat financiële ondersteuning door een ouder als gangbaar kan worden aangemerkt. Dat sprake is van een bijzondere emotionele afhankelijkheid die is versterkt door de gezamenlijke vlucht uit Syrië, is door eiseres niet geconcretiseerd en onderbouwd.
12. Nu niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat tussen hen geen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De aanvraag is daarom terecht afgewezen.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.