ECLI:NL:RVS:2024:3754

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
202205205/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Officierscasino Soesterberg en belanghebbendheid van appellant

Op 18 september 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Officierscasino Soesterberg" dat op 7 juli 2022 door de raad van de gemeente Soest is vastgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van woningen aan de Kampweg 51 in Soesterberg, waar een voormalig officierscasino, dat als rijksmonument is aangewezen, zich bevindt. De initiatiefnemer, Schavast B.V., heeft plannen om in het rijksmonument zorgappartementen en zorgwoningen te realiseren. Een appellant, wonend op ongeveer 700 meter van het plangebied, heeft beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan, omdat hij zich niet kan vinden in de gang van zaken rondom de verkoop van het officierscasino en de gevolgen van het bestemmingsplan voor zijn woon- en leefklimaat.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad en Schavast B.V. van mening zijn dat de appellant geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat hij te ver van het plangebied woont en geen zicht heeft op het plangebied. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat het niet ter beoordeling staat of de appellant belanghebbende is, omdat hij gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen tegen het ontwerpbesluit. De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellant beoordeeld, waaronder de toegankelijkheid van het rijksmonument, duurzaamheid, en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard, omdat de ingeroepen normen niet strekten tot bescherming van de belangen van de appellant. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het relativiteitsvereiste in de bestuursrechtspraak, waarbij de rechter niet kan ingaan op beroepsgronden die niet relevant zijn voor de belangen van de appellant.

Uitspraak

202205205/1/R4.
Datum uitspraak: 18 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Soesterberg, gemeente Soest,
appellant,
en
de raad van de gemeente Soest,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Officierscasino Soesterberg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Schavast B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 29 juli 2024, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.F. Supusepa, zijn verschenen. Verder is op de zitting Schavast B.V., vertegenwoordigd door mr. A.J. Coppelmans, advocaat in Tilburg, en mr. H. Dolstra, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 31 maart 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan voorziet in de ontwikkeling van woningen aan de Kampweg 51 in Soesterberg. In het plangebied bevindt zich een voormalig officierscasino dat is aangewezen als rijksmonument. Het voornemen van de initiatiefnemer Schavast B.V. is om in het rijksmonument ongeveer 50 zorgappartementen te ontwikkelen, 57 zorgwoningen te bouwen op het terrein achter het rijksmonument en verder ten noorden van het rijksmonument 104 nieuwbouwappartementen te realiseren.
[appellant] woont aan de [locatie] in Soesterberg, op ongeveer 700 m van het plangebied.
Belanghebbendheid
3.       De raad en Schavast B.V. stellen zich op het standpunt dat [appellant] geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). [appellant] woont namelijk ver weg van het plangebied en heeft geen zicht op het plangebied.
3.1.    Bij uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.
3.2.    De Afdeling stelt vast dat het besluit tot vaststelling van het plan overeenkomstig artikel 3.8, eerste lid, van de Wro is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Een ieder kon zienswijzen naar voren brengen over het ontwerpbesluit. [appellant] heeft gebruik gemaakt van deze gelegenheid. Gelet hierop laat de Afdeling in het midden of [appellant] belanghebbende is.
3.3.    Het voorgaande neemt niet weg dat de Afdeling bij een aantal beroepsgronden zal bezien of het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging op die grond.
Wijze van toetsen
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Achtergrond van het beroep
5.       [appellant] kan zich niet vinden in de gang van zaken bij de verkoop van het officierscasino door het Rijksvastgoedbedrijf. [appellant] stelt dat hij zich samen met andere inwoners van Soesterberg al lange tijd heeft ingezet voor de realisatie van een dorpshuis in het officierscasino. Hij heeft ook deelgenomen aan de aanbestedingsprocedure door een bod op de gronden uit te brengen. Bij zijn bod heeft hij de Nota van Uitgangspunten Kampweg 51, voormalig Officierscasino Soesterberg (hierna: NvU) als uitgangspunt genomen. Hierin heeft het college van burgemeester en wethouders van Soest het kader voor de herontwikkeling van het plangebied neergelegd. Volgens [appellant] bleek achteraf bij de totstandkoming van het bestemmingsplan dat er meer mogelijk was dan in de NvU was vastgelegd. Als dit eerder bij [appellant] bekend was, dan hadden hij en de andere bieders andere biedingen bij het Rijksvastgoedbedrijf ingediend, aldus [appellant].
De Afdeling overweegt over deze achtergrond in het algemeen dat de rechtmatigheid van het handelen van het Rijksvastgoedbedrijf bij de verkoop van de gronden niet ter beoordeling staat in de procedure tegen het bestemmingsplan.
Openbare toegankelijkheid rijksmonument
6.       [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan ten onrechte niet waarborgt dat het rijksmonument openbaar toegankelijk is. Hij wijst op de eis uit de NvU dat het rijksmonument zijn openbare karakter zou blijven behouden. Met het plan blijft slechts een kleine ruimte openbaar - ongeveer 40 zitplaatsen - die slechts enkele keren per jaar vrij toegankelijk is, zo stelt [appellant]. In de NvU staat volgens hem dat het rijksmonument geschikt moet zijn voor grootschalige lokale, maatschappelijke evenementen. [appellant] stelt dat daar in het plan geen rekening mee is gehouden.
6.1.    De raad merkt op dat het multifunctioneel gebruik van de grote zaal van het rijksmonument niet als harde randvoorwaarde in de NvU is gesteld. Er staat slechts dat het een grote meerwaarde is als de zaal toegankelijk blijft voor publiek. In de NvU is een zorgcentrum als voorbeeld genoemd voor een invulling die een dergelijke meerwaarde biedt. De zorgaanbieder kan een deel van de grote zaal aan derden verhuren ten behoeve van niet-commerciële activiteiten, aldus de raad.
6.2.    De Afdeling stelt voorop dat de NvU niet als eis stelt dat het rijksmonument openbaar toegankelijk moet zijn. Alleen al daarom is het plan op dit punt niet in strijd met de NvU. Verder voorziet het plan in de mogelijkheid om openbare bijeenkomsten te houden in het rijksmonument. Aan de locatie van het rijksmonument is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend, en een deel daarvan heeft de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk-wijkcentrum". Op deze gronden is een wijkcentrum toegestaan. Volgens artikel 1.62 van de planregels kunnen hier niet-commerciële activiteiten plaatsvinden met een maatschappelijk, cultureel, religieus of op onderwijs gericht oogmerk van en voor de lokale samenleving. Zoals de raad heeft toegelicht, staat het plan dus niet in de weg aan bepaalde openbare bijeenkomsten. Dat het plan niet waarborgt dat regelmatig openbare, grootschalige bijeenkomsten kunnen plaatsvinden, is niet in strijd met de NvU, omdat de NvU niet daartoe verplicht.
Het betoog slaagt niet.
Duurzaamheid
7.       [appellant] stelt dat er in de plantoelichting ten onrechte niet op het aspect duurzaamheid wordt ingegaan. Volgens hem moet er energieneutraal gebouwd worden.
7.1.    De raad gaat in paragraaf 3.4.6 van de plantoelichting in op het aspect duurzaamheid. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen zoals hij dat heeft gedaan.
Woon- en leefklimaat
8.       [appellant] betoogt dat het plan nadelige gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat. Hij stelt onder andere dat de maximale bouwhoogte van de voorziene appartementen in het noordelijke deel van het plangebied te hoog is, dat er te veel woningen in het plangebied worden ontwikkeld, dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de behoefte aan woningen voor starters en senioren en dat het monumentale karakter van het rijksmonument wordt aangetast. Hij wijst daarbij op verschillen tussen de NvU en het bestemmingsplan. [appellant] heeft verder beroepsgronden aangevoerd over verkeer, de in- en uitrit, parkeren en het verdwijnen van groen.
8.1.    Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
8.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt. [appellant] beroept zich op aspecten van de norm van een goede ruimtelijke ordening, als neergelegd in artikel 3.1, eerste lid, van de Wro. Meer specifiek gaat het hem om behoud van zijn woon- en leefklimaat. Verder beroept hij zich op normen uit de Monumentenwet 1988.
8.3.    In de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1007, onder 2.4 en van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.5, is overwogen dat de norm van een goede ruimtelijke ordening, voor zover deze ziet op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van een woning, onder meer het belang van bewoners bij behoud en herstel van dit woon- en leefklimaat beschermt. [appellant] woont op ongeveer 700 m van het plangebied en op ongeveer 800 m van de ontsluitingsweg Banningstraat en 1 km van de ontsluitingsweg Rademakerstraat. Het door [appellant] gestelde belang van de verkeersveiligheid en verkeersdoorstroming op de Kampweg, Rademakerstraat en Banningstraat heeft gezien deze afstand onvoldoende verband met zijn woon- en leefklimaat. Wat hij hierover aanvoert kan dus niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Dit geldt ook voor wat [appellant] betoogt over de in- en uitrit op de planlocatie, de parkeerberekeningen en het groen op de planlocatie. Verder heeft datgeen wat [appellant] aanvoert over de maximale bouwhoogte, het aantal woningen en de behoefte aan woningen voor bepaalde doelgroepen, ook onvoldoende verband met zijn woon- en leefklimaat. De ingeroepen norm uit de Wro strekt kennelijk niet tot de bescherming van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van [appellant].
Het betoog van [appellant] over de aantasting van het monumentale karakter van het officierscasino kan evenmin leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De bepalingen in de Monumentenwet 1988 over beschermde monumenten strekken tot bescherming van het algemeen belang van behoud van cultuurhistorische waarden en niet ter bescherming van de belangen van een individuele appellant, tenzij de gestelde aantasting van de cultuurhistorische waarden plaatsvindt in een gebied dat kan worden aangemerkt als de directe woon- en leefomgeving van de appellant. Vanwege de afstand tot het monument, kan de locatie niet aangemerkt worden als de directe woon- en leefomgeving van [appellant] en strekken de bepalingen over de bescherming van de monumenten dus niet tot de bescherming van zijn belangen.
8.4.    Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van het plan naar aanleiding van de hiervoor genoemde beroepsgronden. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van die beroepsgronden.
Conclusie
9.       Het beroep is ongegrond.
10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Veldwijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2024
912-1077