ECLI:NL:RVS:2024:3730

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
202404753/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling

Op 17 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 11 juli 2024 het beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gegrond had verklaard. De rechtbank had bepaald dat de minister binnen twaalf weken na de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van de vreemdeling moest nemen.

De minister verzocht de voorzieningenrechter om de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank op te schorten totdat de Afdeling op zijn hoger beroep had beslist. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van zowel de minister als de vreemdeling in aanmerking moesten worden genomen. Hij concludeerde dat de uitspraak van de rechtbank niet vereiste dat de minister de gevraagde verblijfsvergunning moest verlenen, en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen zou hebben.

Daarom besloot de voorzieningenrechter om het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen. De minister werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 17 september 2024, en is geregistreerd onder ECLI:NL:RVS:2024:3730.

Uitspraak

202404753/2/V3.
Datum uitspraak: 17 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 11 juli 2024 in zaak nr. NL23.16873 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 8 juni 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister binnen twaalf weken na de verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van die uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De minister verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.       Gelet op de belangen die de minister en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank strekt er niet toe dat de minister de gevraagde verblijfsvergunning moet verlenen. Uitvoering van de uitspraak heeft daarom geen gevolgen die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. De voorzieningenrechter vindt verder van belang dat uitvoering van de uitspraak van de minister geen onevenredige inspanning vergt.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af;
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2024
644-1102