ECLI:NL:RVS:2024:3640

Raad van State

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
202405659/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot beëindiging van opvang

In deze zaak heeft de vreemdeling, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend, een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening. De minister van Asiel en Migratie heeft op 31 juli 2024 de aanvraag afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 4 september 2024 het beroep ongegrond heeft verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat op 6 september 2024 de verstrekkingen zouden worden beëindigd.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 september 2024 uitspraak gedaan. De vreemdeling heeft verzocht om de voorlopige voorziening dat de voorgenomen beëindiging van de opvang achterwege blijft. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat hij niet tijdig kan beoordelen of de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep zal worden vernietigd. Daarom heeft hij besloten om bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening te treffen, zodat de beëindiging van de verstrekkingen op 6 september 2024 niet doorgaat.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister van Asiel en Migratie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn opgekomen in verband met de behandeling van het verzoek. De totale kosten zijn vastgesteld op € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 september 2024.

Uitspraak

202405659/2/V1.
Datum uitspraak: 6 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 september 2024 in zaak nr. NL24.30333 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2024 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 4 september 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorziening te treffen dat de voorgenomen beëindiging van de opvang achterwege blijft.
2.       De vreemdeling is op 5 september 2024 aangekondigd dat op 6 september 2024 de verstrekkingen zullen worden beëindigd. De voorzieningenrechter kan onder de gegeven omstandigheden niet tijdig adequaat beoordelen of grond bestaat om aan te nemen dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep zal worden vernietigd. Daarom treft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel een voorlopige voorziening (uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0628).
3.       De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        treft bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening dat de voorgenomen beëindiging van verstrekkingen op 6 september 2024 achterwege blijft;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Lange
voorzieningenrechter
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2024
392