202207038/1/A2
Datum uitspraak: 4 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
I. de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW),
II. [appellant sub 2], wonend in [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 oktober 2022 in zaak nr. 22/2418 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
de RDW
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2022 heeft de RDW naar aanleiding van een ‘Wachten Op Keuren’ (hierna: WOK)-melding bepaald dat het voertuig met het kenteken [...] niet voldoet aan de wettelijke eisen en met ingang van 3 februari 2022 niet met het voertuig op de weg mag worden gereden.
Bij besluit van 11 mei 2022 heeft de RDW het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen de technische beoordeling van het voertuig en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 mei 2022 vernietigd, het besluit van 3 februari 2022 herroepen en bepaald dat deze uitspraak daarvoor in de plaatst treedt. Verder heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding van [appellant sub 2] afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De RDW heeft een zienswijze gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 juli 2024, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. M. Arends, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. F. Brans, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In geschil is of een WOK-melding een technische beoordeling is waartegen geen beroep kan worden ingesteld, zoals bedoeld in artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder c, van de Awb.
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Voorgeschiedenis
3. Op 3 februari 2022 hebben een brigadier en hoofdagent van de politie-eenheid Noord-Holland een meting uitgevoerd aan de brommer van [appellant sub 2]. Uit deze meting volgt volgens de agent dat de constructiesnelheid van de brommer 58 km/u bedroeg. Dat is een overschrijding van de maximale constructiesnelheid van 56 km/u. Na deze meting heeft de politieagent een melding aan de RDW gedaan om in het kentekenregister een zogenoemde WOK-status aan de brommer toe te kennen, omdat de brommer door de overschrijding van de maximale constructiesnelheid niet voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994).
4. De RDW heeft bij besluit van dezelfde dag bepaald dat het voertuig met het kenteken [...] niet voldoet aan de wettelijke eisen en dat daarom met ingang van 3 februari 2022 niet met het voertuig op de weg mag worden gereden, totdat het voertuig door de RDW is goedgekeurd. Bij de keuring die de RDW op 18 maart 2022 verrichtte, voldeed het voertuig van [appellant sub 2] aan de eisen.
Uitspraak van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat de RDW het bezwaar van [appellant sub 2] ten onrechte gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het besluit van de RDW is geen technische beoordeling als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder c, van de Awb. Voor zover de RDW het bezwaar van [appellant sub 2] ongegrond heeft verklaard, heeft hij dat ten onrechte gedaan. Het besluit is gebaseerd op onzorgvuldig onderzoek en niet op voldoende overtuigend bewijsmateriaal. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding van [appellant sub 2] afgewezen omdat hij de schade niet heeft onderbouwd.
Hoger beroep van de RDW en de beoordeling daarvan
Betoog van de RDW
6. De RDW betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de melding van de politie van 3 februari 2022 een technisch oordeel betreft als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder c, van de Awb, waartegen geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. De vaststelling dat een voertuig al dan niet voldoet aan de permanente eisen uit hoofdstuk 5 van de Regeling voertuigen is namelijk een vaststelling van zuiver technische aard, net zoals dat bijvoorbeeld gebeurt bij de Algemeen Periodieke Keuring (hierna: APK). Voor de APK is in de toelichting op artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder c, van de Awb expliciet vermeld dat dit een technisch oordeel is, dat niet vatbaar is voor beroep.
7. Als het betoog onder 6 niet wordt gevolgd, betoogt de RDW dat de rechtbank ten onrechte de melding van de politie van 3 februari 2022 heeft aangemerkt als een deskundigenadvies. Volgens de RDW is de melding een steunhandeling waarop hij gerechtvaardigd mag vertrouwen en waartegen geen beroep open staat. Ook heeft de RDW voldaan aan zijn vergewisplicht en heeft hij bij de totstandkoming van de besluiten tot de vaststelling kunnen komen dat het voertuig niet meer voldeed aan de gestelde eisen. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbijgegaan dat [appellant sub 2] zijn stelling dat de politieagent tijdens de meting tegen de rollerbank heeft aangeschopt, pas in beroep heeft onderbouwd. De RDW wijst erop dat de verbalisant in het proces-verbaal van bevindingen heeft verklaard dat hij de rollenbank moest aanpassen om een goede meting te kunnen uitvoeren en dat hij dat met behulp van zijn voeten heeft gedaan. Op dat moment vond er geen meting plaats. De meting is volgens de verbalisant volgens de voorschriften uitgevoerd. Op het moment van de beslissing op bezwaar van 11 mei 2022 hoefde hij niet te twijfelen aan het oordeel en de melding van de politie, aldus de RDW.
Oordeel van de Afdeling
8. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3358, onder 7.1-7.3, is voor de vraag of artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder c, van de Awb in de weg staat aan beroep het voorwerp van de besluitvorming van belang. Het betoog van de RDW slaagt alleen al niet, omdat [appellant sub 2] niet is opgekomen tegen de melding van de politie, maar tegen het besluit van 3 februari 2022 van de RDW tot een verbod rijden op de weg met zijn voertuig. Een daartoe strekkend besluit is geen technische beoordeling van een voertuig. 8.1. Omdat de RDW de WOK-melding van de politie aan haar besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, is deze melding van belang bij de beoordeling van het besluit tot een rijverbod van 3 februari 2022 en betrekt de bestuursrechter deze in zijn beoordeling, net zoals hij een deskundigenadvies kan toetsen. Volgens vaste rechtspraak mag een bestuursorgaan op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat een partij over het advies heeft aangevoerd. Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2229, onder 7.1. 8.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant sub 2] de bevindingen van de politie gemotiveerd heeft betwist. [appellant sub 2] heeft gesteld dat de politieagent tegen de rollenbank heeft aangeschopt tijdens de meting en dat dit de betrouwbaarheid van de meting heeft geschaad. Op de zitting van de Afdeling heeft de RDW erkend dat hij eerder navraag bij de politie had moeten doen, nadat [appellant sub 2] zijn twijfel over de deugdelijkheid van de rollenbanktest kenbaar had gemaakt. Hoewel uit het door de RDW overgelegde proces-verbaal van bevindingen van de betrokken agent volgt dat de agent niet tijdens de meting, maar voorafgaand aan de tweede meting tegen de rollenbank heeft geschopt, is de RDW in de besluitvormingsfase in het geheel niet ingegaan op de stelling van [appellant sub 2] dat het schoppen tegen de rollenbank van invloed kan zijn geweest op de betrouwbaarheid van de meetapparatuur en de meting. Gelet op het voorgaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de RDW er niet zonder meer van kon uitgaan dat de meting door de politie correct is uitgevoerd.
8.3. Het betoog van de RDW slaagt niet.
Incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]: verzoek om schadevergoeding
9. [appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding door de rechtbank. Hij heeft meerdere schadeposten onderbouwd, tot een totaalbedrag van € 378,77. Op de zitting bij de Afdeling heeft de RDW aangegeven zich niet te verzetten tegen vergoeding van de door [appellant sub 2] gestelde schadeposten als zijn hoger beroep ongegrond is en de besluitvorming dus onrechtmatig was. Gelet op wat onder 10-10.3 is overwogen, wordt het verzoek om schadevergoeding van [appellant sub 2] daarom toegewezen.
Conclusie
10. Het hoger beroep van de RDW is ongegrond. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank daarin het verzoek om schadevergoeding van [appellant sub 2] heeft afgewezen. Voor het overige wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
11. De RDW moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 oktober 2022 in zaak nr. 22/2418, voor zover de rechtbank daarin het verzoek om schadevergoeding van [appellant sub 2] heeft afgewezen;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
III. veroordeelt de RDW om aan [appellant sub 2] een vergoeding van € 378,77 te betalen;
IV. veroordeelt de RDW tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.005,11, waarvan € 1.750,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2024
284-1067
BIJLAGE - WETTELIJK KADER
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:4
3. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit
[…]
c. inhoudende een technische beoordeling van een voertuig […];
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders blijkt, verstaan onder:
[…]
u. schadevoertuig: voertuig dal ten gevolge van een beschadiging niet langer deugdelijk van bouw en inrichting is;
[…]
Artikel 48
[…]
7. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in door de Dienst Wegverkeer te bepalen gevallen met een ingeschreven en te naam gesteld motorrijtuig of aanhangwagen niet op de weg mag worden gereden.
[…]
Artikel 51a
[…]
3. Onverminderd het eerste en tweede lid, kan een tenaamstelling vervallen worden verklaard
[…]
b. indien het ingeschreven voertuig niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet, met uitzondering van hoofdstuk III, vastgestelde eisen;
[…]
Kentekenreglement
Artikel 38
1. De Dienst Wegverkeer kan bepalen dat met een te naam gesteld voertuig niet op de weg mag worden gereden indien naar het oordeel van deze dienst
[…]
b. het voertuig niet voldoet aan een of meer van de in artikel 51a, derde lid, onderdelen b, c, of d, van de wet bedoelde eisen.
2. Het verbod om met een voertuig op de weg te rijden als bedoeld in artikel 48, zevende lid, van de wet geldt vanaf het tijdstip waarop dit door een van de in artikel 159 van de wet bedoelde personen is aangezegd.
3. Indien een situatie als bedoeld in het eerste lid zich voordoet dan wordt daarvan een aantekening in het kentekenregister geplaatst.