ECLI:NL:RVS:2024:2229

Raad van State

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
202205312/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afgifte Nederlands kentekenbewijs na afwijzing door RDW

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van de aanvraag voor een Nederlands kentekenbewijs door de Dienst Wegverkeer (RDW). De aanvraag werd afgewezen op 4 mei 2021, omdat de RDW stelde dat het voertuigidentificatienummer (VIN) niet kon worden vastgesteld. [appellant] had een Saab 95 aangeschaft en bij de aanvraag een buitenlands kentekenbewijs en een chassisplaatje met een VIN ingediend. Tijdens het onderzoek door de RDW en het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) werden verschillende VIN's aangetroffen, waarvan de RDW concludeerde dat de carrosserie niet identificeerbaar was. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van [appellant] gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. [appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de RDW niet op het deskundigenadvies van het LIV mocht afgaan en dat de carrosserie wel identificeerbaar was. Hij voegde contra-expertiserapporten toe die de originaliteit van het VIN ondersteunden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de RDW niet zorgvuldig had gehandeld door geen nader onderzoek te laten verrichten naar de staalplaat waarop het VIN was aangetroffen. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover de rechtsgevolgen in stand waren gelaten, en de RDW werd opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant].

Uitspraak

202205312/1/A2.
Datum uitspraak: 29 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 augustus 2022 in zaak nr. 21/4142 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2021 heeft de RDW de aanvraag van [appellant] voor de afgifte van een Nederlands kentekenbewijs afgewezen.
Bij besluit van 29 juli 2021 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 juli 2021 vernietigd, en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de RDW hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 maart 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.G.F.M. van Oss, advocaat te Ermelo, vergezeld door [gemachtigde A], en de RDW, vertegenwoordigd door mr. M. Arends, vergezeld door [gemachtigde B], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       In het kader van een aanvraag tot eerste inschrijving en tenaamstelling in het kentekenregister moet aan de hand van een door de RDW verricht onderzoek voor het voertuig het voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) worden vastgesteld. Voor de inschrijving van een voertuig in het kentekenregister is de vaststelling van het VIN noodzakelijk om het voertuig te identificeren. Bij de productie van een voertuig kent de voertuigfabrikant aan het voertuig als geheel een VIN toe en slaat hij het nummer in onderdelen van het voertuig. Een VIN dient niet ter identificatie van de verschillende onderdelen, maar van het voertuig als geheel.
Ter bevestiging van de inschrijving in het kentekenregister en de tenaamstelling wordt door de RDW een kentekenbewijs afgegeven.
2.       De RDW stelt een VIN vast op basis van artikel 2.1, van de Regeling voertuigen (hierna: de Regeling). In bijlage I bij de Regeling staat de wijze waarop dit VIN wordt vastgesteld, toegekend en ingeslagen. Bij vaststelling van het VIN met afzonderlijk onderzoek van het voertuig geschiedt de vaststelling aan de hand van het in het voertuig ingeslagen VIN, of overige voertuigkenmerken op grond waarvan eenduidig het VIN kan worden herleid. Volgens artikel 5, vierde lid, van de voornoemde bijlage wordt geen VIN toegekend indien één of meer hoofdonderdelen niet zijn te identificeren of van diefstal afkomstig zijn. Onder hoofdonderdelen van een voertuig zoals in het onderhavige geval wordt op grond van artikel 1 van deze bijlage verstaan: het chassis, de aandrijflijn en de carrosserie.
3.       [appellant] is eigenaar van een Saab 95 (hierna: het voertuig) met kenteken [...]. Hij heeft voor dit voertuig een Nederlands kentekenbewijs aangevraagd. [appellant] heeft bij de aanschaf van dit voertuig een buitenlands kentekenbewijs gekregen en het chassisplaatje, waarop het VIN [...] is vermeld. Achter de rechtervoorstoel is dit nummer ook ingeslagen. [appellant] heeft op een gegeven moment achter de bestuurdersstoel  een ander VIN aangetroffen, [...]. Over dit VIN zat een verflaag. [appellant] heeft dit nummer tevoorschijn gehaald, door te schuren en met gebruik van een staalborstel. Het nummer [...] is volgens [appellant] niet door de fabrikant ingeslagen omdat dit niet op de plek zit waar het VIN zou moeten staan en het plaatje waarop het nummer staat met andere nagels gemonteerd is dan het door de fabrikant aangebrachte plaatje. [appellant] stelt zich op het standpunt dat het nummer [...] het originele VIN is, en heeft verzocht om een Nederlands kentekenbewijs met dit VIN af te geven.
4.       Op 16 maart 2021 heeft een technisch medewerker van de RDW het voertuig onderzocht. Op 28 april 2021 is het voertuig nader onderzocht door een deskundige van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (hierna: LIV), waarvan de bevindingen door de technisch medewerker zijn vastgelegd in een formulier met de aanduiding Planning en Informatie Module Pat. Op dit formulier is vermeld dat op 16 maart 2021 is geconstateerd dat op de foto van het VIN na het schoonmaken schuurkrassen te zien zijn die zichtbaar werden na het verwijderen van de laklaag met afbijt en een houtje. Verder is vermeld dat op 28 april 2021 is geconstateerd dat een los plaatdeel, afkomstig van een andere auto, met VIN [...] in de kofferruimte lag, welke onbewerkt is en aangebracht is door de fabrikant. In het VIN [...] staat een bewerkingsspoor, en dit VIN is niet door de fabrikant aangebracht. Het lettertype van dit nummer is ook anders dan het lettertype van het losse plaatdeel.
In het rapport van de deskundige van het LIV is opgenomen dat bij dit type voertuig het VIN links tegen de wand achter de linkervoorstoel behoort te zijn aangebracht. Het nummer dat daar is aangetroffen, [...], is niet door de fabrikant aangebracht. In het rapport is vermeld dat er reeds een laag lak en een laag op grondlak gelijkend materiaal verwijderd was, en er slijp- en/of schuursporen zijn aangetroffen. Er is een etsbehandeling toegepast, waarbij het door de fabrikant aangebrachte VIN niet zichtbaar werd, wat wel het geval zou zijn geweest als het om een origineel VIN zou gaan. Rechts tegen de wand achter de rechtervoorstoel is het nummer [...] aangetroffen. Dit nummer is niet door de fabrikant aangebracht, en behoort niet bij het voertuig.
5.       De RDW heeft bij besluit van 4 mei 2021 de aanvraag van [appellant] afgewezen. De RDW heeft zich op het standpunt gesteld dat uit onderzoek is gebleken dat de carrosserie, een hoofdonderdeel, niet te identificeren is. Een hoofdonderdeel is volgens de RDW niet te identificeren wanneer het door de fabrikant oorspronkelijk aangebrachte nummer op dit onderdeel verwijderd is geweest, of door beschadiging niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Nu de carrosserie niet te identificeren is, kan er geen VIN voor het voertuig worden vastgesteld. Bij besluit van 29 juli 2021 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Volgens de RDW blijkt uit het onderzoek dat het VIN [...]0 niet door de fabrikant is aangebracht. Op basis van de schuurkrassen onder de laklaag, die eerder zijn toegebracht dan de door [appellant] gemaakte schuurkrassen, en het rommelig ingeslagen nummer [...], is gebleken dat ook dit nummer niet het originele, door de fabrikant aangebrachte VIN is. De carrosserie is daardoor niet te identificeren.
Aangevallen uitspraak
6.       De rechtbank is van oordeel dat de RDW niet aan de op hem rustende vergewisplicht uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft voldaan. Dat komt omdat de RDW niet aan de deskundige van het LIV heeft gevraagd of, en zo ja op welke wijze, de deskundige rekening heeft gehouden met het door [appellant] ingenomen standpunt dat de lak aan de achterkant van het nummer [...] onbewerkt is, en dat de plaatdikte ter hoogte van dit nummer ongewijzigd is, en hoe zich dit verhoudt tot de conclusie dat het nummer [...] niet het originele VIN is. De rechtbank heeft het beroep daarom gegrond verklaard en het besluit van 29 juli 2021 vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de deskundigenadviezen, samen met de in beroep gegeven toelichting, voldoende duidelijk en controleerbaar zijn. Hetgeen door [appellant] is gesteld, levert volgens de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de deskundigenadviezen op. Daarbij betrekt de rechtbank dat [appellant] geen contra-expertise heeft ingebracht. De ingebrachte verklaringen zijn niet afkomstig van personen die deskundig zijn in de identificatie van hoofdonderdelen van voertuigen. De RDW heeft zich terecht op basis van de deskundigenadviezen op het standpunt gesteld dat de carrosserie van het voertuig niet identificeerbaar is, omdat er geen VIN kan worden vastgesteld. De aanvraag is daarom terecht afgewezen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
7.       [appellant] betoogt dat de carrosserie van het voertuig wél te identificeren is, waardoor een VIN kan worden vastgesteld en het voertuig kan worden ingeschreven en een kentekenbewijs kan worden afgegeven. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de RDW in dit geval het deskundigenadvies niet aan zijn beslissing ten grondslag mocht leggen. De keurmeester die het voertuig gekeurd heeft was vooringenomen, en heeft op basis van weinig gegevens resoluut een standpunt ingenomen. De deskundige van het LIV heeft weinig ervaring met dit type voertuig, de ervaring van het LIV ligt met name bij auto’s die veelvuldig gestolen worden. De in het deskundigenrapport opgenomen bevindingen en conclusies zijn niet concludent. Er zijn gaandeweg steeds nieuwe onderbouwingen voor het standpunt gegeven dat het VIN niet kan worden vastgesteld.
Het is verder volgens [appellant] begrijpelijk dat er rondom het VIN schuursporen zijn aangetroffen, omdat de persoon die verf heeft aangebracht op dit VIN, naar alle waarschijnlijkheid daaraan voorafgaand het nummer geschuurd heeft. De schuur- en slijpsporen tonen dan ook niet aan dat het chassisnummer niet echt is. Indien sprake zou zijn van het wegslijpen van het VIN zou dit tot een verandering in plaatdikte leiden, en deze verandering is er aantoonbaar niet. Dat het originele VIN is dichtgeklopt, is technisch bezien niet mogelijk. Er is onvoldoende onderbouwd waarom het VIN rommelig zou zijn aangebracht. De wijze van inslaan is vergelijkbaar met de wijze van inslaan van andere voertuigidentificatienummers van dit merk en type auto in dezelfde periode. Op de door de deskundige bij de zitting getoonde foto’s is, anders dan de deskundige stelt, geen kleurverschil waarneembaar tussen de verschillende cijfers. Ook het VIN dat volgens de RDW wel origineel is, [...], bestaat uit cijfers die flink anders ogen, hetgeen bij de RDW niet tot de conclusie leidt dat dit niet origineel zou zijn. Het is ook niet duidelijk waarom dit VIN als referentie wordt gebruikt. De VIN’s van de vergelijkbare modellen die [appellant] heeft ingebracht, zijn bij de import door de RDW onderzocht en akkoord bevonden.
[appellant] heeft in hoger beroep een drietal contra-expertiserapporten ingebracht. Dit betreft een rapport van expertise, waaronder de bevindingen van een ultrasoononderzoek, van Dekra Claims and Expertise B.V. (hierna: Dekra) van 7 oktober 2022, de bevindingen van een wervelstroomonderzoek door MME Group van 21 april 2023 en de bevindingen omtrent een röntgenfoto die is gemaakt door MME Group op 6 januari 2023. In het rapport van Dekra is onder meer opgenomen dat de carrosserie voorzien is van de originele fabriekslak. Het VIN [...] heeft de gebruikelijke afmetingen, is niet rommelig ingeslagen en vertoont geen afwijkende cijfertypes of afmetingen. De plaat waarin de cijfers zijn ingeslagen vertoont geen sporen van bewerkingen, las- of slijpwerkzaamheden, en is voorzien van de originele puntlasbevestigingen. Uit de diktemeting met behulp van ultrasoon blijkt dat deze niet bewerkt kan zijn. Het dichtkloppen van een eerder ingeslagen nummer is niet mogelijk zonder de plaat te deuken, te rekken of de lak te beschadigen. Bij het dichtkloppen van een nummer zal de achterzijde bewerkingen vertonen, hetgeen niet het geval is. Het is ook niet mogelijk dat het nummer [...] in spiegelbeeld leesbaar is als het nummer bewerkt is. De conclusie van het rapport strekt ertoe dat het VIN [...] het originele VIN is. De bevindingen van 6 januari 2023 leiden ertoe dat er bij het maken van een röntgenfoto geen andere cijfers onder de cijfers [...] zijn gevonden, en dat vastgesteld kan worden dat het nummer [...] het originele VIN is. In de bevindingen van het wervelstroomonderzoek van 21 april 2023 is onder meer opgenomen dat er, indien er een ander chassisnummer in de plaat was ingeslagen, bij een wervelstroomonderzoek hardheidsverschillen gedetecteerd zouden kunnen worden. Bij het onderzoek zijn geen restanten of hardheidsverschillen waargenomen in de gebieden tussen de letters en de openingen in de letters. Op basis van de inspectie en ervaringen uit het verleden kan worden uitgesloten dat op de locatie waar het chassisnummer is ingeslagen ooit een ander nummer is ingeslagen, aldus [appellant].
7.1.    Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld: de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:140) mag het bestuursorgaan op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat een partij over het advies heeft aangevoerd.
7.2.    Zoals hierboven onder 7 is opgenomen, heeft [appellant] onder meer het standpunt ingenomen dat de RDW niet op het advies van de deskundige van het LIV mag afgaan, omdat uit een röntgenfoto blijkt dat er geen andere cijfers onder de cijfers [...] zijn gevonden. De RDW heeft daarover desgevraagd op de zitting aangegeven dat onderzocht behoort te worden of een VIN wel of niet door de fabrikant is aangebracht, hetgeen geschiedt door onderzoek van een deskundige en niet door het maken van een röntgenfoto. De rapportages die door [appellant] zijn ingebracht zijn niet afkomstig van deskundigen die deskundig zijn ten aanzien van voertuigidentificatie.
7.3.    De deskundige van het LIV heeft, op 25 november 2022, zijn reactie en opmerkingen op het contra-expertiserapport van Dekra per e-mail toegezonden aan de RDW. Ten aanzien van het meten van de dikte van de plaat met behulp van ultrasoon is de navolgende tekst ingevoegd.
"Ik heb dit stukje over "ultrasoon doormeten" even uitgezocht en informatie gevraagd bij het bedrijf "Röntgen Technische Dienst in Rotterdam" telefonische uitleg gehad en een korte mail zie hier:
Ik heb contact opgenomen met dhr. Arnold Biesot van het LIV.
Om een plaatje van 1 mm te onderzoeken op discontinuïteiten (afwijkingen) adviseer ik om een digitale röntgenopname te maken met een hoge resolutie paneeldetector.
Mochten er bewerkingen uitgevoerd zijn op de staalplaat en daarbij afwijkingen in structuurdoorsnede zijn ontstaan, dan is dit goed waarneembaar op de röntgenafbeelding.
Voor de toepassing van ultrasoon onderzoek is het plaatje te dun en daarom mijn keuze voor radiografie.
We kunnen met deze techniek de afwijkingen visueel zichtbaar maken wat met handmatig ultrasoon onderzoek niet mogelijk is.
Als het mogelijk is dat kunnen we het onderzoek hier in Rotterdam in de bunker uitvoeren anders moeten we kijken of het op locatie kan.
Dhr. Biesot zou wel graag dan een prijsindicatie willen hebben van de kosten.
Ik heb hier nog geen reactie op van de commerciële afdeling."
7.4.    De Afdeling constateert dat daarmee ook van de zijde van de RDW is aangegeven dat met een digitale röntgenopname kan worden waargenomen of er bewerkingen in de staalplaat zijn uitgevoerd, waarbij afwijkingen in de structuurdoorsnede zijn ontstaan. [appellant] heeft een verklaring overgelegd dat uit röntgenonderzoek is gebleken dat het nummer [...] het originele VIN is. [appellant] heeft hiermee, in het licht van het feit dat zo’n onderzoek dus naar ook van de zijde van de RDW is aangegeven, helderheid kan verschaffen, een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van het advies naar voren gebracht. Dit had voor de RWD daarom aanleiding moeten zijn nader onderzoek te laten verrichten naar de staalplaat waarop VIN [...] is aangetroffen, in het bijzonder door het maken van een digitale röntgenopname. Door dit achterwege te laten heeft de RDW het besluit van 29 juli 2022 genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb, waarin staat dat een besluit zorgvuldig moet worden voorbereid.
Het betoog slaagt.
7.5.    De Afdeling ziet alleen al hierom aanleiding om het hoger beroep te laten slagen. De overige gronden die [appellant] tegen het besluit van 29 juli 2021 heeft aangevoerd, behoeven daarom geen bespreking.
Conclusie
8.       Het hoger beroep van [appellant] is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit in stand blijven. De RDW zal opnieuw een besluit op bezwaar moeten nemen, met inachtneming van deze uitspraak. De Afdeling zal daarbij een maximale termijn stellen. Voor zover de RDW zijn besluit wil handhaven, is hij gehouden de conclusies omtrent het röntgenonderzoek te ontkrachten. Daarbij ligt het in dat geval ook in de rede dat de RDW nader ingaat op het wervelstroomonderzoek. De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit alleen bij haar beroep openstaat.
9.       De RDW moet de proceskosten van het hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 augustus 2022 in zaak nr. 21/4142, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van de Dienst Wegverkeer van 29 juli 2021 in stand zijn gelaten;
III.       bevestigt die uitspraak voor het overige;
IV.      draagt de Dienst Wegverkeer op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant];
V.       bepaalt dat tegen het door de Dienst Wegverkeer te nemen besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling;
VI.      veroordeelt de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.319,06, waarvan € 1.750,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.     gelast dat de Dienst Wegverkeer het door hem voor de behandeling   van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, mr. M. Soffers en mr. V.V. Essenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S. de Jong, griffier.
w.g. Polak
voorzitter
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024
1014