ECLI:NL:RVS:2024:3512
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 29 januari 2024 het beroep tegen de inbewaringstelling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 11 januari 2024 in bewaring gesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, heeft hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de staatssecretaris verzocht om nadere stukken in te dienen, waarop de vreemdeling ook heeft gereageerd met aanvullende stukken.
De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Bovendien is er een rechtsvraag aan de orde die eerder door de Afdeling is beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen.
De Afdeling heeft ook ambtshalve geen reden gezien om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 augustus 2024.