202200891/1/R2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend in Hilvarenbeek,
2. [appellant sub 2], wonend in Hilvarenbeek,
3. [appellant sub 3], wonend in Hilvarenbeek,
4. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden wonend in Hilvarenbeek,
5. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), beiden wonend in Hilvarenbeek,
en
de raad van de gemeente Hilvarenbeek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Gelderakkers 2" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 6 augustus 2024, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en de raad, vertegenwoordigd door M. van Dam-Vogels en D. van Bree, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 27 mei 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 84 woningen op de gronden tussen de Bolakker, de Langecruijsstraat en de Wagenmaker ten zuiden van de kern van Hilvarenbeek.
3. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] wonen in de directe omgeving van het plangebied aan de Bolakker of het Alidapad. Zij verzetten zich onder meer tegen het plan omdat de Bolakker volgens hen niet geschikt is voor de ontsluiting van het plangebied. [appellant sub 5] heeft een agrarisch bedrijf in de omgeving van het plangebied en vreest in zijn bedrijfsvoering te worden beperkt.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De beroepsgronden
Participatie en inspraak
5. [appellant sub 2] en [appellant sub 4] betogen dat de raad onvoldoende gelegenheid tot participatie bij de planontwikkeling heeft geboden. [appellant sub 2] voert aan dat steeds alleen reacties konden worden ingediend over al ontwikkelde plannen. [appellant sub 4] voert aan dat het gemeentebestuur omwonenden niet heeft willen betrekken bij de planvorming omdat deze toch overal tegen zouden zijn, wat hij geen relevante reden acht. Hij zet verder uiteen dat hij begin 2021 geen persoonlijke uitnodiging ontving om een inspraakreactie in te dienen en hierop een mondelinge toelichting te geven, terwijl buren zo’n uitnodiging wel ontvingen.
5.1. De Afdeling stelt vast dat de in de wet geregelde procedure is gevolgd. Deze start met de terinzagelegging van een concreet ontwerpplan en de mogelijkheid om daarover zienswijzen naar voren te brengen. Alle appellanten hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De naar voren gebrachte zienswijzen heeft de raad vervolgens betrokken bij de vaststelling van het plan (bijlage 18 bij de plantoelichting). Wat er verder ook zij van het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] dat niet, onvoldoende of op onjuiste wijze gelegenheid tot inspraak en participatie is geboden, het heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit omdat de raad de juiste procedure heeft gevolgd.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
6. [appellant sub 2] betoogt dat in het verkeersonderzoek slechts vier varianten zijn onderzocht en dat het daarmee te beperkt is uitgevoerd. Hij stelt als alternatief voor een ontsluiting aan de noordzijde en zuidzijde van het plangebied. De Bolakker is volgens hem niet geschikt voor de ontsluiting van het plangebied, omdat dit de weg met het smalste profiel is. Daarnaast wijst hij op een met de gemeente gesloten overeenkomst, waarin de gemeente zich heeft verplicht om zich voor het behoud van het karakter van de Bolakker in te spannen.
[appellant sub 4] betoogt dat een ontsluiting via Hoog Spul veel veiliger is vanwege het krappe profiel van de Bolakker en het gebruik van de Bolakker door fietsers en voetgangers. Daarnaast voert hij aan dat het plan in strijd met de Structuurvisie Hilvarenbeek is vastgesteld. In paragrafen 6.2 en 8.1.9 van de Structuurvisie staat dat onderzoek zal worden gedaan naar de ontsluiting van nieuwe woonwijken aan de zuidzijde van Hilvarenbeek, waaronder Gelderakkers. Volgens hem heeft het gemeentebestuur nooit onderzoek laten verrichten naar deze ontsluiting aan de zuidzijde van Hilvarenbeek. Verder leidt een ontsluiting via de Bolakker tot een toename van verkeer in het al overbelaste centrum van Hilvarenbeek.
Ook [appellant sub 3] betoogt dat het plan in strijd met de Structuurvisie Hilvarenbeek is vastgesteld. Hij meent dat de raad het plan alleen mocht vaststellen na realisatie van de hierin genoemde nieuwe ontsluiting aan de zuidzijde van Hilvarenbeek. Verder wijst hij erop dat het verkeer in het al overbelaste centrum van Hilvarenbeek verder zal toenemen, met een toename van fijnstof en een verkeersinfarct tot gevolg. In het verkeersonderzoek zijn daarnaast niet alle nieuwbouwprojecten meegenomen.
[appellant sub 1] betoogt dat het onderzoek naar de mogelijke alternatieven voor de ontsluiting van het plangebied niet zorgvuldig is geweest. De raad heeft gekozen voor een ontsluiting via de Bolakker, zonder andere alternatieven te onderzoeken. De raad heeft onvoldoende onderbouwd waarom er is gekozen voor een ontsluiting via de Bolakker, in het licht van de vaststelling dat de weg niet overal breed genoeg is en ook niet verbreed kan worden. Hij wijst erop dat de capaciteit van de Bolakker met 60% zal worden overschreden. De toename van verkeer op de Bolakker zal dan ook leiden tot verkeersonveilige situaties. Voetgangers en fietsers maken gebruik van de weg en auto’s kunnen elkaar alleen via de berm passeren. In het verkeersonderzoek ontbreekt aandacht voor de veiligheid van fietsers en voetgangers op de Bolakker.
6.1. Aan het plan ligt het door Goudappel opgestelde rapport "Verkeersonderzoek ontsluiting Gelderakkers Hilvarenbeek" van mei 2021 (bijlage 12 bij de plantoelichting) ten grondslag. Hierin zijn vier varianten onderzocht. Op basis van het verkeersonderzoek kon de raad de conclusie trekken dat variant 1, met één ontsluiting via de Gelderstraat, nadeliger is dan de andere varianten. Het is vanwege mogelijke calamiteiten namelijk wenselijk dat een wijk minimaal twee ontsluitingen heeft. Variant 4, met een ontsluiting via de Gelderstraat en de Langecruijsstraat, is nadeliger dan de andere varianten omdat deze een doorgaande route door het plangebied vormt en tot te grote intensiteiten op Langecruijstsraat leidt. Omdat het door [appellant sub 2] bedoelde alternatief ook een ontsluiting kent via de Langecruijsstraat en de nadelen daarvan dus aansluiten bij variant 4, behoefde de raad deze alternatieve ontsluiting niet afzonderlijk te onderzoeken. Bij variant 3, met een ontsluiting via de Gelderstraat en Hoog Spul, heeft de raad als nadelen genoemd dat het verkeer in Hilvarenbeek op het noorden is georiënteerd en de ontsluiting via Hoog Spul naar verwachting maar een klein deel van het verkeer zal verwerken. Daarnaast nodigt een ontsluiting op Hoog Spul uit tot hard rijden en is ten zuiden van het plangebied de nieuwe wijk Gelderakkers 3 beoogd. Over variant 2, met een ontsluiting op de Bolakker en Gelderstraat, staat in het verkeersonderzoek dat de wegbreedte van de Bolakker een knelpunt is. Op sommige plekken is de Bolakker 3,5 meter breed, met een bijbehorende capaciteit van 500 mvt/etm. In variant 2 wordt deze capaciteit met 300 mvt/etm overschreden. In variant 2 is de spreiding van verkeer over het wegennet evenwel meer in balans dan in variant 3. In het verkeersonderzoek wordt daarom geadviseerd om de Bolakker te monitoren en indien er bermschade optreedt de rijstrook te verbreden tot minimaal 3,90 meter.
De raad heeft op de zitting nader toegelicht dat bij de vaststelling van het plan is bezien of de Bolakker verbreed kan worden. De raad heeft uiteengezet dat die ruimte er planologisch, feitelijk, privaatrechtelijk en financieel is. De rijbaan zal verbreed worden tot 4,50 m à 4,60 m met uitwijkmogelijkheden. Daarmee wordt voldaan aan de aanbevelingen uit het verkeersonderzoek en de richtlijnen van het CROW. Naast de rijbaan zal een voetpad worden aangelegd. De bestaande bomen zijn in het nieuwe wegontwerp ingepast, waarbij rond een aantal bomen een wegversmalling zal worden gerealiseerd. Hiervan is al een schetsontwerp gemaakt en met de herinrichting van de Bolakker zal een aanvang worden gemaakt zodra het plan onherroepelijk is.
De Afdeling stelt voorop dat de wijze van ontsluiting van het plangebied een keuze van de raad is. De Afdeling moet beoordelen of deze keuze zorgvuldig is genomen en deugdelijk is gemotiveerd. Daarbij is niet de feitelijk aanwezige situatie bepalend maar of de gewenste ontsluiting mogelijk is. De raad heeft zijn keuze voor variant 2 naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk gemotiveerd op basis van zorgvuldig verkeersonderzoek door een ter zake deskundige. Die heeft geadviseerd dat de capaciteit van de Bolakker weliswaar wordt overschreden, maar dat monitoring in eerste instantie volstaat en ontsluiting via de Bolakker dus kan en niet onveilig is. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de Bolakker bovendien opnieuw zal worden ingericht. Planologisch en privaatrechtelijk is er voldoende ruimte om een veilige weginrichting op de Bolakker te realiseren overeenkomstig de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Het betoog van appellanten is geënt op de bestaande situatie, maar die feitelijke situatie zal dus worden aangepast binnen de bestaande planologische mogelijkheden en binnen de kadastrale grenzen. Voor een erftoegangsweg die overeenkomstig de richtlijnen van Duurzaam Veilig is ingericht, geldt een hogere capaciteit. Na de herinrichting kunnen wandelaars op de Bolakker van een voetpad gebruik maken. Met de beschreven herinrichting van de Bolakker zijn de belangrijkste bezwaren van appellanten dus ondervangen. De Afdeling ziet verder geen reden dat de bedoelde inspanningsverplichting om het karakter van de Bolakker te behouden niet verenigbaar is met de beoogde herinrichting. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat de aanleg van de in de Structuurvisie genoemde zuidelijke randweg al eerder is onderzocht, maar dat de raad heeft toegelicht dat deze randweg niet leidt tot de gewenste vermindering van het verkeer in het centrum. De raad behoefde dit onderzoek niet nog eens te laten doen in het kader van dit plan, zodat het plan ook niet in strijd met de Structuurvisie is.
De betogen slagen niet.
6.2. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] noemen nog de toename van het verkeer in het centrum van Hilvarenbeek en de nadelige gevolgen voor de leefbaarheid daarvan. Het centrum maakt evenwel geen deel uit van hun directe leefomgeving. Zij beroepen zich dus kennelijk op de belangen van anderen. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) staat in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond. Daarom behoeft deze geen inhoudelijke bespreking. Vergelijk de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, in het bijzonder onder 6.4 en 10.11, voor een verdere motivering van dit oordeel. Milieuaspecten - geurhinder en gezondheidseffecten
7. [appellant sub 3] betoogt dat in het onderzoek naar de geurhinder van veehouderijen staat dat de maximale planologische mogelijkheden tot uitgangspunt zijn genomen, maar dat dit niet juist is. Vijf bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn immers in het voor die bedrijven geldende bestemmingsplan aangeduid als intensieve veehouderij en dat is in het onderzoek miskend.
[appellant sub 3] betoogt verder dat een onderzoek naar de gezondheidseffecten van veehouderijen ontbreekt, terwijl een groot deel van het plangebied binnen 250 meter van veehouderijen ligt.
7.1. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 3] in een als zodanig bestemde burgerwoning woont en op zijn adres dus zelf geen veehouderij heeft. Hij heeft beroep ingesteld als omwonende van de ontwikkeling en niet als toekomstig bewoner van een van de nieuw te bouwen woningen. De door hem ingeroepen normen strekken niet tot de bescherming van zijn belangen, maar tot de bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners en de omliggende veehouderijen. Dit betekent dat hij zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet op die normen kan beroepen. Omdat dit relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond, behoeft deze geen inhoudelijke bespreking. Vergelijk de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, in het bijzonder onder 10.97, voor een verdere motivering van dit oordeel. 8. [appellant sub 5] betoogt dat het onderzoek naar de geurhinder van veehouderijen op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. Zijn bedrijf is in dit onderzoek aangemerkt als melkveehouderij, terwijl hij op grond van zijn milieuvergunning ook varkens mag houden. Daarnaast is zijn bedrijf planologisch als een intensieve veehouderij aangeduid, net als andere bedrijven in de omgeving van het plangebied. Daarom is in het onderzoek ten onrechte niet uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Verder is een aantal andere bedrijven niet in het onderzoek betrokken. [appellant sub 5] vreest door de nieuwe woningen in zijn bedrijfsvoering te worden beperkt.
8.1. Aan het plan ligt het door De Roever Omgevingsadvies opgestelde rapport "Onderzoek geurhinder veehouderijen" van 19 december 2020 (bijlage 4 bij de plantoelichting) ten grondslag. Bij de tabel op pagina 15 van dit geuronderzoek staat dat voor het bedrijf van [appellant sub 5] de veranderingsmelding van 11 maart 2008 tot uitgangspunt is genomen. Er is in het geuronderzoek dus ook van uitgegaan dat er varkens op het bedrijf van [appellant sub 5] kunnen worden gehouden. De raad mocht deze vergunde situatie tot uitgangspunt nemen en behoefde niet uit te gaan van de planologische aanduiding van het bedrijf. Van een beperking voor het agrarische bedrijf is immers pas sprake indien de geldende milieu- dan wel omgevingsvergunning wordt aangescherpt of een vergunning voor wijzigingen of uitbreidingen dan wel een nieuwe vergunning niet wordt verleend in verband met de aanwezigheid van die nieuwe geurgevoelige functies. Zou [appellant sub 5] andere dieren of meer dieren willen gaan houden dan de vergunning toelaat, dan zal dat moeten worden beoordeeld aan de hand van de toepasselijke geurregelgeving, waarbij geldt dat op kortere afstand van de veehouderij al geurgevoelige objecten staan (zoals de woningen aan de Bolakker). De maximaal toelaatbare geuremissie op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv), ten tijde van belang, wordt dus al begrensd door deze al aanwezige geurgevoelige objecten. De in het plangebied te realiseren woningen beperken de bedrijfsvoering van [appellant sub 5] dus niet.
Verder stelt de Afdeling vast dat in het geuronderzoek is gerekend met emissiepunten van de dierenverblijven aan de rand van het bouwvlak van het agrarische bedrijf. In zoverre zijn terecht de maximale planologische bouwmogelijkheden tot uitgangspunt genomen. Ten slotte stelt de Afdeling vast dat volgens de afbeelding op pagina 4 van het geuronderzoek alle veehouderijen in de omgeving van het plangebied in kaart zijn gebracht. [appellant sub 5] heeft niet geconcretiseerd welke veehouderijen volgens hem ontbreken of bij welke veehouderij van onjuiste gegevens is uitgegaan. In zoverre geeft hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het geuronderzoek op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd.
8.2. De uitkomst van het geuronderzoek is dat de afstand tussen het plangebied en het bouwvlak van de veehouderij groter is dan de voor melkrundvee geldende vaste afstand van 100 meter (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wgv). Indien tussen de veehouderij en een geurgevoelig object de in de Wgv genoemde afstand wordt aangehouden, mag in beginsel worden aangenomen dat bij het geurgevoelig object een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
De uitkomst van het geuronderzoek is verder dat de voor varkens berekende voorgrondbelasting van het bedrijf van [appellant sub 5] maximaal ongeveer 1,9 OUE/m3 is. Dit voldoet aan de geurnorm van 7,0 OUE/m3 van artikel 3, onder 3, van de gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij in samenhang met artikel 6 van de Wgv. De achtergrondbelasting in het plangebied is berekend op maximaal ongeveer 3,1 OUE/m3. De raad mocht deze geurbelasting aanvaardbaar vinden, gelet op tabel 2 van het geuronderzoek waarin staat dat de milieukwaliteit bij deze geurbelasting als goed kan worden beoordeeld.
Het betoog slaagt niet.
9. [appellant sub 5] betoogt dat ten onrechte een onderzoek ontbreekt naar de gezondheidseffecten van wonen op korte afstand van veehouderijen. Een groot gedeelte van het plangebied ligt binnen de afstand van 250 meter van de veehouderij. Hij vreest in de toekomst met klachten te worden geconfronteerd.
9.1. De raad heeft aanvullend de door De Roever Omgevingsadvies opgestelde notitie "Volksgezondheid i.r.t. veehouderijen" van 21 juni 2022 bij het verweerschrift gevoegd. Deze notitie bevestigt dat er voor de bewoners van het plangebied geen zodanige risico’s voor de volksgezondheid zijn dat het wonen in het plangebied onaanvaardbaar moet worden beoordeeld. Dit sluit aan bij de beschikbare gegevens ten tijde van de planvaststelling.
Het betoog slaagt niet.
Planregels / beeldkwaliteitsplan
10. [appellant sub 2] betoogt dat het plan op gespannen voet staat met het beeldkwaliteitsplan. In paragrafen 2.1.2 en 2.1.3 van het beeldkwaliteitsplan staat dat er een robuuste groenzone centraal in het plangebied zal komen en dat deze groenstructuur autovrij is en niet door autoverkeer zal worden doorsneden. Het plan voorziet juist in een doorkruising met autoverkeer.
10.1. De bindende delen van een bestemmingsplan worden gevormd door de planregels en de verbeelding. De plantoelichting en de bijlagen daarbij hebben geen juridisch bindende betekenis. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 17 bij de plantoelichting opgenomen. De Afdeling stelt vast dat in de planregels een koppeling met het beeldkwaliteitsplan ontbreekt. De tekst van het beeldkwaliteitsplan is dus geen onderdeel van het plan en kan er dus niet toe leiden dat het plan in strijd met de rechtszekerheid moet worden geacht. Overigens is op de afbeeldingen in het beeldkwaliteitsplan te zien dat er een weg is ingetekend tussen de oost- en westzijde van het plangebied. In paragraaf 2.1.5 van het beeldkwaliteitsplan staat dat de ontsluiting plaatsvindt via onder meer de Bolakker. Het beeldkwaliteitsplan is in zoverre in overeenstemming met de verbeelding en de planregels.
Het betoog slaagt niet.
11. [appellant sub 3] betoogt dat op grond van de planregels 84 woningen per bestemmingsvlak mogen worden gerealiseerd, wat in strijd is met de bedoeling van de raad. Bij 5 bestemmingsvlakken telt dit op tot 420 woningen.
Daarnaast betoogt [appellant sub 3] dat in het plan de beoogde typologie per blok niet is verankerd.
11.1. Ingevolge artikel 5.2, aanhef en onder a, van de planregels is bouwen uitsluitend toegestaan met inachtneming van de regel dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 84. Naar het oordeel van de Afdeling kan er geen twijfel over bestaan dat hierdoor het totale aantal woningen in het hele plangebied niet meer mag bedragen dan 84 woningen.
Daarnaast stelt de Afdeling vast dat in artikel 5.1, onder a, van de planregels de beoogde vorm van de woningen is geregeld. Als [appellant sub 3] met zijn betoog over typologieën een ander soort typologie heeft bedoeld, dan had hij dat moeten concretiseren. Bovendien is het vastleggen van typologieën van woningen in plannen, al dan niet per blok, geen plicht. [appellant sub 3] heeft niet onderbouwd op grond van welke bijzondere omstandigheden de raad in dit geval wel regels hierover op had moeten nemen in het plan.
Het betoog slaagt niet.
12. [appellant sub 3] betoogt dat het beeldkwaliteitsplan uitgaat van twee woonlagen met kap, maar dat het plan bouwhoogten van 11 meter mogelijk maakt, wat neerkomt op drie bouwlagen met kap.
12.1. In aanmerking genomen de verplichte minimale hoogte van verblijfsruimten van 2,6 meter, heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat bij een goothoogte van 7 meter en een bouwhoogte van 11 meter maximaal twee bouwlagen en een kap kunnen worden gerealiseerd.
Het betoog slaagt niet.
13. [appellant sub 3] betoogt dat in het beeldkwaliteitsplan een parkeerterrein is opgenomen, maar dat deze gronden in het plan een woonbestemming hebben, zodat de realisatie van de parkeerplaatsen niet gewaarborgd is.
13.1. Op grond van het artikel 11.1 van de planregels moet er - kort gezegd - in voldoende parkeergelegenheid worden voorzien. Deze parkeervoorzieningen zijn toegelaten binnen de bestemming "Wonen" (artikel 5.1 van de planregels). De aanleg van voldoende parkeerplaatsen is daarmee planologisch gewaarborgd. De Afdeling stelt verder vast dat in het plan een aanduiding "gevellijn" is opgenomen. Ingevolge artikel 5.2, onder b, van de planregels moet de voorgevel maximaal 3 meter achter deze lijn worden gebouwd. Ter hoogte van het parkeerterrein ontbreekt zo’n gevellijn, zodat hier geen woningen kunnen worden gebouwd. Dat deze gronden zullen worden gebruikt voor de aanleg van het beoogde parkeerterrein is daarmee aannemelijk.
Het betoog slaagt niet.
Stikstof
14. [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de stikstofonderzoeken verouderd en onvolledig zijn en het besluit in zoverre in strijd met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) is genomen.
14.1. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is Kempenland-West op hemelsbreed ongeveer 1,4 km van het plangebied en de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4]. Dat gebied maakt, gelet op die afstand, geen deel uit van hun directe leefomgeving. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat er geen verwevenheid bestaat tussen het individuele belang van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving en het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat zij zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet op die norm kunnen beroepen. Omdat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond, behoeft deze geen inhoudelijke bespreking. Vergelijk verder de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, in het bijzonder onder 10.51, voor een verdere motivering van dit oordeel. Financiële uitvoerbaarheid
15. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte een financiële paragraaf in het plan ontbreekt.
15.1. Een dergelijk betoog kan alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische redenen op voorhand niet uitvoerbaar is. In hoofdstuk 6 van de plantoelichting staat dat de gemeente eigenaar is en gemeentelijke kosten worden verrekend in de verkoopprijs. Daarmee zijn toereikend de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan neergelegd in de plantoelichting. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan op voorhand financieel niet uitvoerbaar is.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
16. De beroepen zijn ongegrond.
17. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter, en mr. J.H. van Breda en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Van Ravels
voorzitter
w.g. Boer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024
745