ECLI:NL:RVS:2024:343
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 november 2023 het beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 17 mei 2021 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Op 12 juli 2023 trok de staatssecretaris dit besluit in en verleende alsnog de verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde echter dat de vreemdeling niet-ontvankelijk was in zijn beroep tegen beide besluiten en wees het verzoek om schadevergoeding af, waarbij de staatssecretaris werd veroordeeld tot betaling van € 834,00 aan proceskosten.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A. Krikke, heeft hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep klaagt de vreemdeling onder andere over de proceskostenvergoeding, die volgens hem ten onrechte op € 834,00 is vastgesteld in plaats van op € 837,00. De Raad van State oordeelt dat de grief terecht is voorgedragen, maar leidt niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep. De Raad stelt vast dat de rechtbank een vergissing heeft gemaakt in de proceskostenvergoeding en dat het bedrag van € 834,00 moet worden gelezen als € 837,00. De vreemdeling had de rechtbank kunnen verzoeken om rectificatie van deze vergissing.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De staatssecretaris hoeft geen extra proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier, en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.