ECLI:NL:RVS:2024:3396

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
202303051/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de uitspraak inzake zorgtoeslag door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Op 21 augustus 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker] om herziening van een eerdere uitspraak van 10 mei 2023. In die eerdere uitspraak werd het hoger beroep van [verzoeker] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2022 ongegrond verklaard. Het geschil betrof de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen terecht de zorgtoeslag van [verzoeker] over de jaren 2016 en 2017 op nihil had vastgesteld.

[Verzoeker] heeft de Afdeling verzocht om herziening op basis van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tijdens de zitting op 13 augustus 2024 heeft [verzoeker] toegelicht dat hij sinds 2008 gemoedsbezwaarde is en daarom geen zorgtoeslag heeft aangevraagd over de jaren 2016 en 2017. Hij stelde dat de bewijslast omgekeerd moest worden en dat de Belastingdienst/Toeslagen moest aantonen dat hij wel zorgtoeslag had aangevraagd.

De Afdeling heeft echter geoordeeld dat [verzoeker] geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die voldoen aan de criteria van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het verzoek om herziening is afgewezen, omdat de aangevoerde stukken niet relevant waren voor de beoordeling van het verzoek. De Afdeling concludeerde dat het verzoek niet aan de vereisten voldeed en dat er geen aanleiding was om de zaak aan te houden of door een meervoudige kamer te laten behandelen. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202303051/1/A2.
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de verzoeken van:
[verzoeker], gevestigd in [woonplaats],
verzoeker,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2023, in zaak nr. 202202207/1/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 10 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1843) heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2022 in zaak nr. 20/6042 ongegrond verklaard.
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 augustus 2024, waar [verzoeker] is verschenen. Voorts is ter zitting de Belastingdienst/Toeslagen (tegenwoordig: de Dienst Toeslagen), vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Achtergrond
2.       In de uitspraak van 10 mei 2023 heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank in haar uitspraak van 7 april 2022 terecht het beroep van [verzoeker] ongegrond had verklaard. Het geschil in die zaak betrof de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen terecht de zorgtoeslag van [verzoeker] over de jaren 2016 en 2017 op nihil had vastgesteld.
Verzoek om herziening
3.       Op 11 mei 2023 heeft [verzoeker] verzocht om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2023.
4.       Ter zitting heeft [verzoeker] toegelicht dat hij sinds 2008 gemoedsbezwaarde is. Hij kan daarom geen zorgtoeslag hebben aangevraagd over de jaren 2016 en 2017. [verzoeker] vindt dat hij met de overgelegde stukken voldoende bewijs heeft aangeleverd dat hij de zorgtoeslag niet heeft aangevraagd. Hij betoogt dat de bewijslast moet worden omgekeerd, zodat het aan Belastingdienst/Toeslagen is om aannemelijk te maken dat hij wel zorgtoeslag heeft aangevraagd. Tot die periode zou de zaak moeten worden aangehouden. Volgens hem is het in strijd met het gelijkheidsbeginsel uit artikel 1 van de Grondwet om de zaak niet aan te houden. Verder vindt [verzoeker] dat een meervoudige kamer de zaak moet behandelen.
Beoordelingskader
5.       Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb aan de orde zijn gesteld. Bij de beslissing op een verzoek om herziening wordt slechts rekening gehouden met nader gebleken feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot die uitspraak niet naar voren heeft kunnen brengen. Het bijzondere rechtsmiddel van verzoek om herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist opnieuw aan de rechter voor te leggen en biedt een partij niet de mogelijkheid gronden die in een eerdere procedure naar voren zijn of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw dan wel alsnog naar voren te brengen en zo het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Uitsluitend indien zich feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb voordoen, kan er aanleiding zijn voor herziening van een in rechte onaantastbaar geworden uitspraak. Daarbij geldt dat, wil een verzoek om herziening voor toewijzing in aanmerking komen, aan de in artikel 8:119, eerste lid, onder a, b en c, van de Awb genoemde criteria dient te worden voldaan. Deze criteria zijn cumulatief, wat wil zeggen dat aan alle criteria moet worden voldaan.
Beoordeling door de Afdeling
6.       De Afdeling stelt vast dat [verzoeker] ter onderbouwing van het verzoek om herziening geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb heeft aangevoerd. Dat betekent dat zijn verzoek om herziening moet worden afgewezen.
7.       Bij het verzoekschrift zijn door [verzoeker] kopieën van een groot aantal stukken gevoegd, maar zonder toelichting, die ontbreekt, is de relevantie van deze stukken voor de onderbouwing en beoordeling van zijn herzieningsverzoek niet duidelijk. De inhoud van deze stukken leidt dus niet tot een ander oordeel.
8.       Het betoog van [verzoeker] dat zijn hoger beroep in de uitspraak van 10 mei 2023 ten onrechte ongegrond is verklaard, leidt ook niet tot een ander oordeel. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient, zoals overwogen onder 5, er niet toe om een geschil, waarin is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Omdat [verzoeker] niet aan de vereisten voor de toewijzing van het herzieningsverzoek heeft voldaan, kan de Afdeling ook niet toekomen aan de inhoudelijke behandeling van de zaak.
9.       De Afdeling ziet geen grond aanhouding van de zaak. Anders dan [verzoeker] betoogt, is dit niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel uit de Grondwet. Het is aan degene die om herziening verzoekt om feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb naar voren te brengen en [verzoeker] heeft dat niet gedaan.
10.     Tot slot ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat deze zaak ongeschikt is voor de behandeling door één rechter. De artikelen 8:10a en 8:119 van de Awb, in onderlinge samenhang gelezen, staan in dit geval niet in de weg aan behandeling door een enkelvoudige kamer. De stelling van [verzoeker] ter zitting dat behandeling van zijn herzieningsverzoek door een meervoudige kamer tot een voor hem minder nadelige uitkomst zou leiden, leidt niet tot een ander oordeel.
11.     Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12.     Gelet op het vorenstaande moet het verzoek worden afgewezen.
13.     De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024
299-1120