ECLI:NL:RVS:2023:1843

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
202202207/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgtoeslag en de verplichting tot zorgverzekering in het licht van gemoedsbezwaren

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot de zorgtoeslag voor de jaren 2016 en 2017. De Belastingdienst/Toeslagen had op 17 juli 2020 de zorgtoeslag van [appellant] vastgesteld op nihil en terugvorderingen gedaan van teveel ontvangen voorschotten. [appellant] betoogde dat hij niet meer verplicht was om een zorgverzekering af te sluiten vanwege gemoedsbezwaren, maar de rechtbank oordeelde dat hij als verzekerde moest worden aangemerkt, omdat hij zijn zorgverzekering pas per 7 december 2017 had beëindigd. De Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het gezamenlijk toetsingsinkomen van [appellant] over de jaren 2016 en 2017 te hoog was om voor zorgtoeslag in aanmerking te komen. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzamelinkomen correct had vastgesteld, ondanks het feit dat [appellant] cassatieberoepen had lopen bij de Hoge Raad over de hoogte van zijn verzamelinkomen. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

202202207/1/A2.
Datum uitspraak: 10 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2022 in zaak nr. 20/6042 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 17 juli 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] voor de jaren 2016 en 2017 vastgesteld op nihil en onderscheidenlijk € 1.080,00 en € 1.1147,00 aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 16 november 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2023, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], is verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft over 2016 en 2017 voorschotten zorgtoeslag ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij de besluiten van 17 juli 2020, gehandhaafd bij het besluit van 16 november 2020, de zorgtoeslag van [appellant] over de jaren 2016 en 2017 vastgesteld op nihil, omdat het gezamenlijk toetsingsinkomen over die jaren te hoog is om voor zorgtoeslag in aanmerking te komen.
2.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij sinds augustus 2008 niet meer verplicht is om een zorgverzekering af te sluiten vanwege gemoedsbezwaren.
2.1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.2.    De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat [appellant] eerst per 7 december 2017 zijn zorgverzekering heeft beëindigd. Dit volgt uit de gegevens van het Zorginstituut Nederland, die door de Belastingdienst/Toeslagen zijn geraadpleegd. [appellant] moet daarom over de jaren 2016 en 2017 als verzekerde in de zin van artikel 1, aanhef en onder c, van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: de Wzt), gelezen in verbinding met artikel 1, aanhef en onder f, van de Zorgverzekeringswet worden aangemerkt. Het betoog faalt.
Indien [appellant] zou worden gevolgd in zijn betoog dat hij in de betreffende toeslagjaren was vrijgesteld van de verplichting een zorgverzekering af te sluiten vanwege gemoedsbezwaren als bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, zou dit niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Een persoon die vanwege gemoedsbezwaren is vrijgesteld van de verplichting een zorgverzekering af te sluiten kan niet als verzekerde in de zin van artikel 1, aanhef en onder c, van de Wzt worden aangemerkt en heeft op grond van artikel 2, eerste lid, van die wet daarom geen aanspraak op zorgtoeslag. In dat geval zou de Belastingdienst/Toeslagen ook om die reden de zorgtoeslag van [appellant] over 2016 en 2017 terecht hebben vastgesteld op nihil.
3.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het gezamenlijk toetsingsinkomen juist heeft vastgesteld. Hij is vanaf 23 april 2001 vrijgesteld van de betaling van inkomstenbelasting omdat hij letselschade heeft opgelopen. Zijn verzamelinkomen moet dus worden vastgesteld op nihil. Hij heeft hierover cassatieberoepen lopen bij de Hoge Raad, waardoor zijn verzamelinkomen over 2016 en 2017 nog niet in rechte vaststaat.
3.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen over 2016 € 35.088,00 en over 2017 € 35.358,00 bedraagt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen van het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen uit mocht gaan. Dat nog cassatieberoepen bij de Hoge Raad lopen over de hoogte van het verzamelinkomen van [appellant] is geen bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft tot een ander oordeel. Daartoe is van belang dat de wetgever in artikel 20 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) een voorziening heeft getroffen voor de situatie dat het verzamelinkomen mogelijk op een lager bedrag wordt vastgesteld naar aanleiding van de nog lopende procedure over het inkomensgegeven en [appellant], als gevolg daarvan, alsnog in aanmerking zou komen voor zorgtoeslag. De dienst is in dat geval verplicht ambtshalve, dat wil zeggen zonder dat een aanvraag nodig is, een nieuw besluit te nemen. Indien daarvoor aanleiding bestaat, betaalt de dienst hierbij tevens rente uit. Verder kan de Belastingdienst/Toeslagen een belanghebbende die bezwaar heeft gemaakt tegen een inkomensgegeven, zoals [appellant] heeft gedaan, met toepassing van artikel 8 van de Uitvoeringsregeling Awir op verzoek uitstel van betaling van de terugvordering verlenen.
Het betoog faalt.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.       De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023
809
BIJLAGE
Wet op de zorgtoeslag
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is geregeld, verstaan onder:
[…]
c. verzekerde: de persoon, bedoeld in artikel 1, onder f, of in artikel 69 van de Zorgverzekeringswet, vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op de maand waarin hij achttien jaar wordt, met uitzondering van de verzekerde, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van die wet;
[…]
Artikel 2
1. Indien de normpremie voor een verzekerde in het berekeningsjaar minder bedraagt dan de standaardpremie in dat jaar, heeft de verzekerde aanspraak op een zorgtoeslag ter grootte van dat verschil. Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij tweemaal de standaardpremie in aanmerking genomen; in dat geval worden de verzekerde en zijn partner voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.
[…]
Zorgverzekeringswet
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
f. verzekerde: degene wiens risico van behoefte aan zorg of overige diensten, als bedoeld in artikel 10, door een zorgverzekering wordt gedekt;
[…]
Artikel 2
1. Degene die ingevolge de Wet langdurige zorg en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, is verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 bedoelde risico.
[…]
Wet financiering sociale verzekeringen
Artikel 64
1. De SVB kan op verzoek wegens gemoedsbezwaren tegen één of meer volksverzekeringen of alle werknemersverzekeringen ontheffen van de verplichtingen opgelegd op grond van de desbetreffende wetten en deze wet:
a. de persoon, die deze gemoedsbezwaren heeft;
[…]