202305082/1/A2
Datum uitspraak: 9 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Amstelveen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2023 in zaak nr. 20/5068 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Openbare zitting gehouden op 9 augustus 2024 om 11:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.Th. Drop, voorzitter
Griffier: mr. O. van Loon
Jurist: mr. A. Wolda
Verschenen:
[appellant A] en [appellant B];
het college, vertegenwoordigd door mr. J. van den Boorn, in Amsterdam;
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 23 juni 2023 van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van [appellant A] en [appellant B] ongegrond heeft verklaard en heeft bevestigd dat het college terecht het herzieningsverzoek heeft afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en veiligheid) om aan [appellant A] en [appellant B] wegens overschrijding van de redelijke termijn een schadevergoeding te betalen van € 500,00.
Gronden
Op 26 maart 2020 heeft het college het verzoek van [appellant A] en [appellant B] om het boetebesluit ter hoogte van € 20.500,00 te herzien afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het college op 13 augustus 2020 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het hiertegen door [appellant A] en [appellant B] ingestelde beroep ongegrond verklaard. De gronden die zij in hoger beroep aanvoeren, zijn een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank heeft in haar uitspraak uitgelegd waarom die gronden niet slagen. [appellant A] en [appellant B] hebben in hoger beroep niets aangevoerd dat erop wijst dat deze overwegingen niet juist zouden zijn. De Afdeling kan zich vinden in deze motivering. In een geval als dit ligt de lat hoog. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het niet heroverwegen niet evident onredelijk is, zoals bedoeld in de uitspaak van de CRVB van 6 december 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2623). Ook niet in het licht van de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:261). In deze uitspraak heeft de Afdeling de Huisvestingsverordening 2016 onverbindend geacht, voor zover daarin een meldplicht is opgenomen. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt, is in dit geval de boete niet opgelegd wegens niet naleving van de meldplicht. [appellant A] en [appellant B] voeren verder aan dat de uitspraak van de rechtbank zo lang op zich heeft laten wachten dat een tegemoetkoming passend zou zijn. De Afdeling begrijpt dit als een beroep op overschrijding van de redelijke termijn.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is de redelijke termijn in beginsel overschreden als in een zaak als deze, met een bezwaar, beroep en hoger beroep, de totale procedure meer dan vier jaar heeft geduurd (zie onder meer de uitspraak van 29 januari 2014, (ECLI:NL:RVS:2014:188)). Of de redelijke termijn is overschreden, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. In dit geval is de redelijke termijn met drie maanden overschreden en deze overschrijding is volledig toe te rekenen aan de procedure bij de rechtbank. Uitgaande van een schadebedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zal de Afdeling aan [appellant A] en [appellant B] een schadevergoeding van € 500,00, ten laste van de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) toekennen.
Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
284-1112