ECLI:NL:RVS:2024:3225

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
202206134/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen het Aanwijzingsbesluit parkeren 2020 van de gemeente Breda

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 september 2022, waarin het beroep tegen het Aanwijzingsbesluit parkeren 2020 van de gemeente Breda ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Breda had op 13 oktober 2020 het Aanwijzingsbesluit vastgesteld, waarin gereguleerd parkeren werd ingevoerd in de wijk van [appellant]. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 15 juli 2021, heeft [appellant] beroep aangetekend bij de rechtbank, die dit beroep op 9 september 2022 eveneens ongegrond verklaarde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 juli 2024 behandeld. [appellant] werd bijgestaan door mr. B. Benard, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. L.V. Sijkerbuijk en M.J.C. de Pijper. Tijdens de zitting heeft [appellant] betoogd dat het aanwijzingsbesluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen, maar de Afdeling heeft dit betoog niet gevolgd. De rechtbank had op goede gronden geconcludeerd dat het besluit in stand kon blijven, gezien de aanzienlijke parkeerdruk in de wijk. De Afdeling oordeelde dat het college geen aanleiding had om het individuele belang van [appellant] zwaarder te laten wegen dan het algemene belang van het verlichten van de parkeerdruk.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.

Uitspraak

202206134/1/A3.
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Breda,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 9 september 2022 in zaak nr. 21/3717 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft het college het Aanwijzingsbesluit parkeren 2020 vastgesteld.
Bij besluit van 15 juli 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 september 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. Benard, rechtsbijstandverlener te Leusden, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.V. Sijkerbuijk en M.J.C. de Pijper, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het college heeft in het Aanwijzingsbesluit parkeren 2020 van 13 oktober 2020 in onder meer de wijk van [appellant] gereguleerd parkeren ingevoerd. Dit besluit is niet gewijzigd door het bezwaar van [appellant] en de rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.       [appellant] betoogt dat het aanwijzingsbesluit om meerdere redenen niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De Afdeling volgt dit betoog niet. De rechtbank is namelijk op goede gronden tot de conclusie gekomen dat het aanwijzingsbesluit in stand kan blijven. De Afdeling onderschrijft de overwegingen van de rechtbank onder 6.4 tot en met 6.6. Voldoende is gebleken en niet is ontkend dat er in de wijk van [appellant] sprake is van een aanzienlijke parkeerdruk. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college geen aanleiding heeft hoeven zien het individuele belang van [appellant] dat hij kosten moet maken voor een vergunning zwaarder te laten wegen dan het algemene belang om de parkeerdruk te verlichten door middel van invoering van gereguleerd parkeren. Dat ook het bezoek van [appellant] en ingehuurde klusbedrijven moeten betalen om te parkeren maakt dit niet anders en ligt bovendien, zoals besproken ter zitting, genuanceerder. Wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd kan evenmin leiden tot een geslaagd hoger beroep.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024
802