ECLI:NL:RVS:2024:3225
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen het Aanwijzingsbesluit parkeren 2020 van de gemeente Breda
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 september 2022, waarin het beroep tegen het Aanwijzingsbesluit parkeren 2020 van de gemeente Breda ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Breda had op 13 oktober 2020 het Aanwijzingsbesluit vastgesteld, waarin gereguleerd parkeren werd ingevoerd in de wijk van [appellant]. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 15 juli 2021, heeft [appellant] beroep aangetekend bij de rechtbank, die dit beroep op 9 september 2022 eveneens ongegrond verklaarde.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 juli 2024 behandeld. [appellant] werd bijgestaan door mr. B. Benard, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. L.V. Sijkerbuijk en M.J.C. de Pijper. Tijdens de zitting heeft [appellant] betoogd dat het aanwijzingsbesluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen, maar de Afdeling heeft dit betoog niet gevolgd. De rechtbank had op goede gronden geconcludeerd dat het besluit in stand kon blijven, gezien de aanzienlijke parkeerdruk in de wijk. De Afdeling oordeelde dat het college geen aanleiding had om het individuele belang van [appellant] zwaarder te laten wegen dan het algemene belang van het verlichten van de parkeerdruk.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.