202105817/1/A3.
Datum uitspraak: 31 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Aqua Look B.V., gevestigd te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 juli 2021 in zaak nr. 19/390 in het geding tussen:
Aqua Look
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans: de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur).
Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2018 heeft de minister geweigerd aan Aqua Look een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) te verlenen voor het vervoeren, houden, gebruiken of uitwisselen, laten voortplanten, kweken en/of telen van de waterhyacint (Eichhornia crassipes).
Bij besluit van 4 december 2018 heeft de minister het door Aqua Look daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juli 2021 heeft de rechtbank het door Aqua Look daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Aqua Look hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Aqua Look heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2024, waar Aqua Look B.V., vertegenwoordigd door mr. E. Philippi-Gho en [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. P.J. Kooiman en drs. H.P.E. Groenewoud, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Aqua Look exploiteert een kwekerij en groothandel in aquarium- en vijverplanten. Zij kweekte en verhandelde ook waterhyacinten. De Commissie heeft deze plantsoort, door Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (hierna: de Verordening) uit te voeren en Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 van 13 juli 2016 vast te stellen, op de lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten (hierna: de Unielijst) geplaatst. Daardoor is het onder meer verboden om de waterhyacint te houden, kweken en verhandelen. Op 1 augustus 2018 heeft Aqua Look verzocht om een ontheffing op grond van artikel 3.40 van de Wnb van het verbod in artikel 3.37, eerste lid, van die wet voor het kweken, vervoeren en verkopen van de waterhyacint. De minister heeft de gevraagde ontheffing geweigerd. Volgens de minister is er geen reden om een uitzondering te maken op het verbod. Een uitzonderlijk geval van dwingend algemeen belang doet zich niet voor. Bij het besluit op bezwaar heeft de minister de weigering gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft het beroep van Aqua Look ongegrond verklaard. Zij is aangesloten bij het toetsingskader dat de Afdeling uiteen heeft gezet in haar uitspraak van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:260. De rechtbank heeft geen twijfel over de rechtmatigheid van de plaatsing van de waterhyacint op de Unielijst. De Europese Commissie heeft die beslissing niet dusdanig gebrekkig onderbouwd dat zij moet worden geacht kennelijk buiten haar beoordelingsbevoegdheid te zijn getreden. Volgens de rechtbank zijn aan de voor deze zaak relevante criteria genoemd onder artikel 4, derde lid, aanhef en onder b en c, van de Verordening voldaan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. De rechtbank is het daarnaast eens met de minister dat geen sprake is van een dwingend algemeen belang, bestaande uit voor een lidstaat aanzienlijke maatschappelijke en economische voordelen. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien voor het oordeel dat zich een dwingend algemeen belang voordoet. Ook is de weigering van de ontheffing niet onevenredig. Hoger beroep
3. Aqua Look betoogt dat de rechtbank haar beroep over de onrechtmatigheid van de plaatsing van de waterhyacint op de Unielijst van invasieve exoten, alsmede over de afwijzing van de aanvraag van een ontheffing, ten onrechte ongegrond heeft verklaard. In dit verband wijst zij allereerst op de gronden die zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd en zij verzoekt die gronden als ingelast te beschouwen. Zij stelt dat dat er twijfel bestaat over de rechtmatigheid van de plaatsing van de waterhyacint door de Europese Commissie op de Unielijst van invasieve exoten. Er moeten daarom prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie worden voorgelegd. In haar nadere stuk heeft zij een voorstel gedaan voor de voor te leggen vragen. In het nadere stuk heeft zij daarnaast nadere argumenten aangevoerd over de onjuistheid van de Unielijst. Deze argumenten zien onder meer op het vaststellen van een kritische drempelwaarde, een onvoldoende beoordeling van vestiging en verspreiding, de beoordeling van de negatieve gevolgen, het gebrek aan onafhankelijke, en een wetenschappelijke beoordeling van het gebied waar de risicoanalyse op ziet.
3.1. De Afdeling overweegt dat Aqua Look in wezen dezelfde gronden en argumenten heeft aangevoerd als in zaak 202006486/1/A3, waarin heden, ECLI:NL:RVS:2024:3046, uitspraak is gedaan. De Afdeling verwijst voor de bespreking naar de gronden en argumenten naar die uitspraak. In deze zaak ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat betekent dat het betoog van Aqua Look in deze zaak niet slaagt. Om dezelfde redenen als in voornoemde uitspraak twijfelt de Afdeling niet over de geldigheid van de plaatsing van de waterhyacint op de Unielijst. De Afdeling zal daarom geen prejudiciële vragen stellen aan het Hof. Het betoog slaagt niet.
3.2. Voor zover het hoger beroep zo moet worden begrepen dat Aqua Look ook opkomt tegen het oordeel van de rechtbank in overwegingen 13.2 en 13.3 van de uitspraak, begrijpt de Afdeling dat Aqua Look haar gronden uit bezwaar en beroep herhaalt. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Aqua Look heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Deze uitspraak betekent dat de minister mocht weigeren een ontheffing te verlenen. Aqua Look mag de waterhyacint dus niet houden, kweken of verhandelen.
6. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Konings
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024
612