202108095/1/R2.
Datum uitspraak: 31 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. De erven van [appellant sub 1] (hierna: [appellant sub 1]), wonend te Papenhoven, gemeente Sittard-Geleen,
2. Stichting Behoud Groen Middengebied Grevenbicht-Obbicht (hierna: de Stichting), gevestigd in Papenhoven, gemeente Sittard-geleen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Sittard-Geleen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2021 heeft de raad van de gemeente Sittard-Geleen het bestemmingsplan "Unilocatie Grevenbicht-Obbicht" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en de Stichting beroep ingesteld. [appellant sub 1] is daarna overleden en zijn erven hebben de procedure voortgezet.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en de Stichting hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 19 maart 2024, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, advocaat in Maastricht, bijgestaan door mr. R.P.A.M. Vriezen, K.H.H. Hendrixs, H.J.J. Pex en Y. Salvino, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan bestaat uit drie plandelen. Eén van de plandelen voorziet in de bouw van een zogenoemd integraal kindcentrum (hierna: IKC) met een centrale sportvoorziening op gronden gelegen tussen de kernen Grevenbicht en Obbicht (de unilocatie). Het IKC omvat een basisschool, een peuterspeelzaal, mogelijkheden voor buitenschoolse opvang en een gymzaal. De centrale sportvoorziening bestaat uit voetbal- en tennisvelden met bijbehorende kantine en kleedkamervoorzieningen. De twee andere plandelen, gelegen binnen de bebouwde kom van Grevenbicht, respectievelijk Obbicht, voorzien in een nieuwe invulling voor de huidige twee sportlocaties in Grevenbicht en Obbicht met groen en natuur. De beroepen van [appellant sub 1] en de Stichting richten zich tegen het plandeel waarin in de bouw van het IKC is voorzien.
1.1. [appellant sub 1] woont aan de [locatie], direct naast het plandeel waarop het IKC met sportvoorziening is voorzien. Zij vreest voor aantasting van haar woon- en leefklimaat. De Stichting vreest voor aantasting van het middengebied door bebouwing en stelt dat de behoefte aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt ontbreekt.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet en toetsingskader
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 14 december 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
2.1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
2.2. De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beroepsgronden [appellant sub 1] en de Stichting
Zorgvuldige voorbereiding
3. [appellant sub 1] betoogt dat de raad in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door in de nota van zienswijzen een verkeerde voorstelling van zaken te geven. Zo heeft volgens [appellant sub 1] er niet uitgebreide inspraak plaatsgevonden, is er geen draagvlak voor de unilocatie en zijn de voor- en nadelen van de keuze niet goed in kaart gebracht.
3.1. De Afdeling stelt vast dat het plan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Niet is gebleken dat de raad niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in afdeling 3.4 van de Awb. Het ontwerpplan is ter inzage gelegd en een ieder heeft de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. De inspraak is volgens de regels van de Awb verlopen.
De Afdeling heeft eerder overwogen, onder meer in haar uitspraak van 27 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2015:1702, onder 8.2), dat de enkele vaststelling dat draagvlak in de omgeving (bijvoorbeeld bij omwonenden) ontbreekt, niet voldoende kan zijn voor het oordeel dat een bestemmingsplan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1969, onder 3.2) overwogen dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan beleidsruimte toekomt. Dat de raad een andere keuze heeft gemaakt dan overeenkomstig de wens van een of meer omwonenden, betekent niet dat de raad het bestemmingsplan niet had mogen vaststellen, dan wel dat die vaststelling ondeugdelijk is gemotiveerd. Of de keuze voor een IKC op de unilocatie goed is afgewogen komt bij de bespreking van de inhoudelijke gronden hierna aan de orde.
Ladder van duurzame verstedelijking
4. [appellant sub 1] en de Stichting betogen dat er niet is voldaan aan de ladder van duurzame verstedelijking uit zowel het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) als het gestelde hierover in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (hierna: de POL 2014). Volgens hen is er geen noodzaak voor een IKC en is er geen goed onderzoek gedaan naar de alternatieve vestigingsplaatsen binnen bestaand stedelijk gebied. Volgens hen kan het IKC los van de sportvoorzieningen worden gerealiseerd en is er geen behoefte aan een geïntegreerd, gecentraliseerd concept op de gekozen locatie. Volgens [appellant sub 1] en de Stichting is de huidige sportlocatie in Obbicht, gelegen in stedelijk gebied, qua omvang groot genoeg voor alle voorzieningen, zeker als de verschillende onderdelen, te weten de school, het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal en de sportvoorzieningen, van elkaar zouden worden losgekoppeld. Het herontwikkelen van bestaande onderwijslocaties heeft volgens hen bovendien het voordeel dat dit het open landschap niet aantast.
Behoefte
4.1. Artikel 3.1.6 van het Bro is bedoeld om uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken met het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het bevoegd gezag, dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling, moet beoordelen of het bereikte resultaat optimaal is.
4.2. In tegenstelling tot wat [appellant sub 1] en de Stichting betogen, volgt uit bovenstaande niet dat een "noodzaak" voor dit IKC op deze unilocatie vereist is, maar is slechts vereist dat er behoefte is aan deze ontwikkeling. Op de zitting hebben partijen verklaard dat het IKC in gebruik genomen wordt; er zijn inmiddels huurders voor het pand gevonden. Omdat het IKC in gebruik genomen wordt heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat er behoefte is aan het IKC en dat niet voor leegstand gevreesd hoeft te worden. Ook bij de twee huidige sportlocaties in Grevenbicht en Obbicht ontstaat door de bouw van het IKC planologisch gezien geen overcapaciteit. Beide locaties hebben met het huidige plan namelijk grotendeels de bestemming "Groen" en gedeeltelijk "Natuur" gekregen. De gronden waar de aanwezige sportgebouwen in Grevenbicht zijn gelegen behouden de bestemming "Maatschappelijk" en zullen worden gebruikt als een plukbos, een verhoogde moestuin en een plek om te spelen. De gronden waar de bestaande sportkantine in Obbicht ligt, krijgen de bestemming "Horeca" ter ondersteuning van de recreatieve fiets- en wandelroute. Niet is gebleken dat deze plannen niet gerealiseerd zullen worden. Gelet op het bovenstaande komen de twee huidige sportlocaties in Grevenbicht en Obbicht niet leeg te staan door de bouw van het IKC op de unilocatie. Er is geen aanleiding om bij het vaststellen van de behoefte aan het IKC andere locaties dan de twee huidige sportlocaties in Grevenbicht en Obbicht en de unielocatie waar het IKC is voorzien te betrekken.
Overigens heeft de raad in paragraaf 4.2 van de plantoelichting en bijlagen 1 en 2 ook toegelicht dat binnen de regio Obbicht-Grevenbicht behoefte bestaat aan een IKC, waarbinnen goede voorzieningen voor basisonderwijs, voor- en naschoolse opvang en peuteraanbod aanwezig zijn onder één dak.
De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat het IKC op een unilocatie als uitgangspunt genomen mag worden, omdat anders de leefbaarheid van Obbicht-Grevenbicht in het geding komt.
Bestaand stedelijk gebied
4.3. Het is tussen partijen niet in geschil dat de bestaande locatie in Grevenbicht niet groot genoeg is voor de realisatie van het IKC op een unilocatie. Volgens de raad is ook de bestaande locatie in Obbicht niet groot genoeg om de ontwikkeling geheel binnenstedelijk te houden en op de gewenste manier te realiseren, namelijk met volledige functies voor school, sport en parkeren. Daarvoor zouden volgens de raad naastgelegen agrarische percelen verworven moeten worden, en die gronden liggen ook buiten bestaand stedelijk gebied. De Afdeling acht dit standpunt, gelet op wat daarover naar voren is gebracht op de zitting, aannemelijk. Bovendien heeft het gebruik van een IKC op deze locatie ten zuiden-westen van Obbicht, volgens de raad ook niet dezelfde aantrekkende werking voor kinderen en sporters uit Grevenbicht als een centrale locatie tussen de beide dorpen in. Een unilocatie tussen de twee kernen biedt volgens de raad grote maatschappelijke meerwaarde, omdat het clusteren van voorzieningen het aantal verkeersbewegingen beperkt, de verkeersveiligheid ten goede komt, de centrale ligging de bereikbaarheid vanuit beide kernen ten goede komt, kinderen niet hoeven te reizen van school naar sport, het IKC gebruik kan maken van de sportvoorzieningen en clustering een positief effect heeft op het behoud van andere dorpsactiviteiten. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich tegen deze achtergrond op het standpunt kon stellen dat hiervoor geen reëel alternatief bestaat in binnenstedelijk gebied.
Conclusie laddertoets
4.4. In wat door [appellant sub 1] en de Stichting is aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de plantoelichting niet voldoet aan het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro of artikel 2.2.2, van de POL 2014.
Bronsgroene landschapszone
5. [appellant sub 1] betoogt dat de kernkwaliteiten van de Bronsgroene Landschapszone door het plan onnodig en onherstelbaar worden aangetast en dat het plan daarom in strijd is met artikel 2.7.2 van de POL 2014. Verder is natuurcompensatie op de twee vrijgekomen locaties niet in de planregels opgenomen, terwijl in bijlage 7 bij de plantoelichting staat dat compensatie een voorwaarde is om de unilocatie te realiseren. Voor de bronsgroene landschapszone geldt volgens haar ook een compensatieplicht op grond van de Beleidsregel natuurcompensatie 2018.
5.1. De unilocatie ligt op gronden die in de provinciale verordening zijn aangemerkt als "Bronsgroene landschapszone".
5.2. De Afdeling overweegt dat uit de kernkwaliteiten, in relatie met de door artikel 2.7.2, eerste lid, van POL 2014 vereiste beschrijving daarvan, kan worden afgeleid dat met artikel 2.7.2 van de Omgevingsverordening beoogd wordt het algemene belang van het landschap, specifiek de "bronsgroene landschapszone", te beschermen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2683), onder 6.4. 5.3. In de plantoelichting is verwezen naar het rapport van Heusschen Copier van 14 oktober 2020 "Unilocatie & sportlocaties Grevenbicht-Obbicht kernkwaliteiten & omgevingskwaliteiten". Daarin is voor iedere potentiële locatie, waaronder de unilocatie, beschreven welke kernkwaliteiten het landschap heeft, welke aantasting de ontwikkeling met zich brengt voor het landschap en hoe die aantasting zoveel mogelijk kan worden gereduceerd. Daarin wordt voor de unilocatie geconcludeerd: "De open ruimte tussen de kernen Grevenbicht en Obbicht draagt bij aan de herkenbaarheid van beide kernen. Het zacht glooiende open landschap met daarin de herkenbare geomorfologie van het prehistorische Maasdal en de vergezichten als gevolg van het coulissen-achtige landschap zijn veruit de belangrijkste kwaliteiten in dit gebied". In het rapport wordt onderkend dat deze kernkwaliteiten worden aangetast door het plan.
Op pagina 13 van het genoemde rapport worden aanbevelingen gedaan om die aantasting zoveel mogelijk te beperken. In paragraaf 4.5 van de plantoelichting heeft de raad vervolgens beschreven op welke wijze met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. In de plantoelichting wordt geconcludeerd dat het overgrote deel van de door Heusschen Copier gedane aanbevelingen wordt overgenomen. Weliswaar worden met de sportvelden ook doelpalen, kleedhokjes en geluidsschermen gerealiseerd die invloed hebben op de openheid van het gebied, maar door het overnemen van de aanbevelingen wordt de openheid desondanks zoveel mogelijk bewaard. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat er weliswaar sprake is van een aantasting van de kernkwaliteiten van de Bronsgroene Landschapszone, maar dat die aantasting niet onevenredig is.
5.4. De Afdeling is verder met de raad van oordeel dat in het plan is voorzien in natuurcompensatie door de vrijgekomen locaties in Grevenbicht en Obbicht in het plan te bestemmen als "Groen" en gedeeltelijk als "Natuur". Door de vrijgekomen locaties in Grevenbicht en Obbicht op die manier te bestemmen, is voldaan aan artikel 2.7.2, eerste lid, van POL 2014. Dit is ook in bijlage 7 bij de plantoelichting vermeld. De Afdeling ziet daarom ook geen aanleiding voor het oordeel dat de natuurcompensatie in strijd is met de regels van de Beleidsregel natuurcompensatie 2018.
Het betoog slaagt niet.
Strijd met gemeentelijk beleid
6. [appellant sub 1] betoogt verder dat het realiseren van het IKC met sportvoorzieningen op de gekozen unilocatie in het buitengebied in strijd is met het gemeentelijke beleid, namelijk de Omgevingsvisie Sittard-Geleen 2016. [appellant sub 1] wijst erop dat het gemeentelijke beleid erop is gericht om nieuwe ontwikkelingen in het bestaand stedelijk gebied te realiseren. Hier heeft de raad volgens haar niet goed gemotiveerd vanaf geweken.
Verder wordt volgens [appellant sub 1] het beleid uit de "Omgevingsvisie Sittard-Geleen 2016" niet consistent en dus in strijd met het gelijkheidsbeginsel toegepast. Omdat voor zonnepanelen het uitgangspunt geldt dat het landschap voor iedereen open moet worden gehouden, is dat volgens [appellant sub 1] ook het geval voor het IKC.
6.1. [appellant sub 1] stelt terecht dat uit het gemeentelijke beleid, neergelegd in de Omgevingsvisie Sittard-Geleen 2016, volgt dat de gemeente het groen tussen de dorpskernen wil beschermen en dat voorzieningen, in geval van clustering, zoveel mogelijk op inbreidingslocaties moeten worden gerealiseerd. Maar uit de overweging onder 3.2 tot en met 3.4 volgt dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen reële mogelijkheid is om het IKC binnen stedelijk gebied te bouwen, waardoor ook geen sprake is van strijd met de Omgevingsvisie Sittard-Geleen 2016.
Verder overweegt de Afdeling dat de omstandigheid dat voor zonnepanelen het uitgangspunt geldt dat het landschap voor iedereen open moet worden gehouden niet maakt dat de raad het beleid uit de "Omgevingsvisie Sittard-Geleen 2016" ten aanzien van het IKC niet consistent of in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft toegepast.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer en parkeren
7. [appellant sub 1] betoogt dat de effecten van de realisatie van het IKC op de verkeershinder niet in de nota van zienswijzen of in de bijgesloten onderzoeken wordt benoemd of in kaart zijn gebracht. Daarnaast is volgens [appellant sub 1] het aantal parkeerplaatsen ten onrechte opgevoerd van 54 naar 78. De extra parkeerplaatsen hebben volgens [appellant sub 1] namelijk een verkeersaantrekkende werking. Ook is volgens haar bij het geluidonderzoek en de verkeerstoets geen rekening gehouden met het correcte aantal motorvoertuigbewegingen.
Aantal parkeerplaatsen
7.1. In de verkeerstoets van 23 april 2021 die door Arcadis is uitgevoerd en die als bijlage 9 bij de plantoelichting is gevoegd, is de parkeerbehoefte berekend. In paragraaf 3.3 wordt geconcludeerd dat er 54 parkeerplaatsen nodig zijn. Volgens de raad gold voor het gebied waar het IKC is voorzien ten tijde van de vaststelling van het plan op grond van het parkeerbeleid alleen een minimumnorm voor het aantal parkeerplaatsen, en geen maximumnorm. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat 78 parkeerplaatsen op de bestemming "Verkeer" mogelijk worden gemaakt om met deze overcapaciteit eventuele parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen en dat niet door de extra parkeerplaatsen het aantal verkeersbewegingen zal toenemen.
Aantal motorvoertuigbewegingen
7.2. In wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor de conclusie dat bij het geluidonderzoek en de verkeerstoets rekening is gehouden met een onjuist aantal motorvoertuigbewegingen.
Ten eerste is in tegenstelling tot wat [appellant sub 1] betoogt, in het akoestisch onderzoek rekening gehouden met 78 parkeerplaatsen (zie pagina 9 onderaan).
Ten tweede is in de verkeerstoets van Arcadis het aantal motorvoertuigbewegingen van en naar de school berekend op basis van ervaringscijfers, en niet, zoals [appellant sub 1] stelt, afgeleid van het aantal parkeerplaatsen.
Ten derde is het aantal motorvoertuigbewegingen voor het sportcomplex wel afgeleid uit het aantal parkeerplaatsen, maar dan alleen voor het sportcomplex en niet voor het hele IKC. Voor het sportcomplex gaat het om een behoefte 29 parkeerplaatsen en 174 ritten en dat klopt.
Gelet op het bovenstaande is niet gebleken dat de raad rekening heeft gehouden met een onjuist aantal motorvoertuigbewegingen.
Verkeersveiligheid
7.3. Het plan moet een veilige verkeersafwikkeling mogelijk maken, ook buiten het plangebied. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat de capaciteit van de Kempenweg en de Frankenstraat toereikend is om de toename van het verkeer als gevolg van het voorziene IKC op een veilige manier te verwerken. De verkeersintensiteit op de Kempenweg groeit door het plan van 2.600 mvt/etmaal naar 2.900 mvt/etmaal in 2030. Uit de verkeerstoets van Arcadis blijkt dat deze verkeersintensiteit op de Kempenweg goed kan worden afgewikkeld. Daaruit volgt dat geen verslechtering van de veiligheidssituatie hoeft te worden verwacht. Bovendien volgt uit dat onderzoek dat als er eventueel toch gevolgen optreden voor de verkeersveiligheid, dat deze met maatregelen kunnen worden weggenomen. De Afdeling betrekt daarbij ook het door RHDHV uitgevoerde onderzoek "School-Thuisroutes unilocatie Obbicht - Grevenbicht" voor een veilige route van en naar het IKC dat als bijlage 19 bij de plantoelichting is gevoegd. Ook op de zitting heeft de raad bevestigd dat de situatie ter plaatse verkeersveilig is. Daarnaast is volgens de raad in het plan rekening gehouden met maatregelen om de verkeersveiligheid te verbeteren. Zo is ruimte gecreëerd voor de oversteekplaats en is rekening gehouden met een verbreding van een deel van de Frankenstraat. Op basis van het bovenstaande ziet de Afdeling geen reden voor het oordeel dat het plan een veilige verkeersafwikkeling niet mogelijk maakt.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat
8. [appellant sub 1] betoogt dat de ruimtelijke indeling niet volstaat. Het plangebied is omvangrijker dan nodig. De bufferzone om afstand te houden tussen de activiteiten van het IKC en haar woning en waarin zou worden voorzien, is volgens haar ten onrechte gehalveerd en is onvoldoende. Volgens haar wordt ook het gebruik van het parkeerterrein voor evenementen ten onrechte niet uitgesloten in de planregels.
[appellant sub 1] betoogt verder dat het geluidonderzoek onvoldoende is en onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat daarin niet de maximale mogelijkheden van het plan zijn betrokken en er geen onderzoek is gedaan naar de cumulatieve geluidsbelasting. [appellant sub 1] wil dat er een sluitingstijd van 23.00 uur in de planregels wordt gekoppeld aan de hoofdactiviteiten, omdat maatgevende akoestische en verkeerstechnische effecten zijn berekend tot 23.00 uur. Volgens haar is daarnaast van diverse geluidsbronnen min of meer willekeurig het bronvermogen tot stand gekomen en had van hogere bronvermogens uit moeten worden gegaan.
Omvang plangebied en bufferzone
8.1. De raad heeft de oppervlakte van het schoolgebouw gebaseerd op onderzoek over prognoses voor aantallen kinderen in 2036. [appellant sub 1] heeft niet onderbouwd waarom dat niet juist is. De raad heeft in paragraaf 11.8 van de nota van zienswijzen en in zijn verweerschrift onderbouwd waarom de groene bufferzone tussen de woning van [appellant sub 1] en het IKC 10 m breed is. De raad ontkent dat aan [appellant sub 1] is toegezegd dat een bredere bufferzone zou worden aangehouden en [appellant sub 1] heeft daarover geen toelichting kunnen geven. Op de zitting heeft de raad verder toegelicht dat hij ook op andere manieren heeft geregeld dat de geluidsoverlast die het plan kan veroorzaken zo veel mogelijk wordt beperkt. Zo wordt er een groenwal of struweel gerealiseerd, fungeert de fietsenstalling ook als buffer tussen de woning van [appellant sub 1] en het IKC en is de fietsenstalling bovendien zo gesitueerd dat de dichte kant naar [appellant sub 1] wijst. Ook is de speelplaats van het IKC niet aan de kant van de woning van [appellant sub 1] voorzien. Het betoog van [appellant sub 1] over de bufferzone slaagt niet.
Evenementen
8.2. De gronden waar het parkeerterrein is voorzien hebben de bestemming "Verkeer". Artikel 8.1 van de planregels bepaalt niet dat deze gronden mogen worden gebruikt voor het houden van evenementen. Artikel 15 van de planregels bepaalt dat het verboden is om de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die strijdig is met de aan de grond gegeven bestemming. De Afdeling is van oordeel dat uit dit algemene verbod volgt dat het plan het houden van evenementen op gronden met de bestemming "Verkeer" niet rechtstreeks mogelijk maakt. De raad heeft op de zitting ook bevestigd dat dit inderdaad de bedoeling is. Daarmee bestaat er op dit punt overeenstemming: het gebruik van het parkeerterrein voor evenementen is uitgesloten.
Geluid
8.3. Arcadis heeft op 4 februari 2020 akoestisch onderzoek uitgevoerd in opdracht van de raad. Het rapport daarover is als bijlage 13 bij de plantoelichting gevoegd. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat ter plaatse van de woning van [appellant sub 1] de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit door het gebruik van de sportlocaties en het IKC niet worden overschreden. Voor zover [appellant sub 1] stelt dat activiteiten niet zijn onderzocht wijst de Afdeling erop dat in dit onderzoek geluid in brede zin is onderzocht en in het kader van de goede ruimtelijke ordening is beoordeeld. Er zijn ook geluidsbronnen meegenomen die niet genormeerd worden door het Activiteitenbesluit, bijvoorbeeld stemgeluid van spelende kinderen, geluid van toeschouwers tijdens sportwedstrijden, fluiten door de scheidsrechter, harmonie en zangkoor. In het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat ook met het meewegen van deze bronnen van geluid nog steeds aan de normen uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan. Uit paragraaf 5.3 van het akoestisch onderzoek volgt dat ook verkeersgeluid is meegenomen in het onderzoek en dat de geluidbelasting ruim onder de 50 dB(A) per etmaal blijft. De raad heeft op de zitting uitgelegd dat er geen sluitingstijd in de planregels is opgenomen, omdat op grond van het Activiteitenbesluit na 23.00 strengere geluidvoorschriften gelden waardoor het niet aannemelijk is dat [appellant sub 1] na die tijd geluidoverlast door het IKC zal ondervinden.
In wat [appellant sub 1] is aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek onvolledig is of onzorgvuldig tot stand is gekomen. Bij het geluidsonderzoek is uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan. Voor het oordeel dat de gehanteerde bronvermogens niet representatief zijn, ziet de Afdeling geen concrete aanknopingspunten. Daarnaast moet worden vastgesteld dat, anders dan [appellant sub 1] stelt, cumulatie van geluidsbelasting ook is meegenomen in het onderzoek. Naar alle onderdelen van het IKC is gekeken als ware het één bron.
Conclusie woon- en leefklimaat
8.4. [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat alhoewel aan alle normen uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan, de bouw van het IKC al met al resulteert in een verslechtering van haar woon- en leefklimaat. De raad heeft dat op de zitting ook erkend. Die verslechtering is echter naar het oordeel van de Afdeling niet onevenredig. Dat komt doordat er een bufferzone wordt aangelegd, doordat de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden en doordat evenementen niet rechtstreeks zijn toegestaan. Van belang is bovendien dat daartegen het algemene belang van het vitaal en leefbaar houden van de kernen Grevenbicht en Obbicht staat, dat is gediend met de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
9. De beroepen van [appellant sub 1] en de Stichting zijn ongegrond.
10. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen van de erven van [appellant sub 1] en Stichting Behoud Groen Middengebied Grevenbicht-Obbicht ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024
723-1044
BIJLAGE
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Artikel 2.2.2 "Ladder voor duurzame verstedelijking" van de POL 2014
1. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, houdt rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
2. […].
3. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid.
Artikel 2.7.2. "Bronsgroene landschapszone" van de POL 2014
1. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij de compensatie van de negatieve effecten op natuurwaarden (kernkwaliteit "Groene karakter") wordt de beleidsregel als bedoeld in artikel 2.6.7, tweede lid, gevolgd.
2. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf.
3. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn nader uitgewerkt in de bijlage bij dit artikel.