ECLI:NL:RVS:2024:3108

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
202202478/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Woningbouw Hoeksekade Noord, deellocatie B, 1e herziening en de gevolgen voor de bedrijfsvoering van appellante sub 1

Op 31 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Woningbouw Hoeksekade Noord, deellocatie B, 1e herziening". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Lansingerland op 24 februari 2022, voorziet in de bouw van dertien woningen nabij het bedrijf van appellante sub 1. Eerder was een vergelijkbaar plan, vastgesteld op 31 oktober 2019, door de Afdeling vernietigd vanwege gebreken in de milieubeoordeling. Appellante sub 1 vreest dat de nieuwe woningen een belemmering vormen voor haar bedrijfsvoering, gezien de nabijheid van de woningen tot haar bedrijf. De Afdeling heeft vastgesteld dat het akoestisch onderzoek dat aan het nieuwe bestemmingsplan ten grondslag ligt, tekortkomingen vertoont. De raad heeft niet voldoende aangetoond dat de geluidbelasting van het bedrijf van appellante sub 1 op de nieuwe woningen aanvaardbaar is. Hierdoor is het besluit van de raad vernietigd, omdat het niet voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling heeft de raad opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak de nodige aanpassingen in het bestemmingsplan door te voeren.

Uitspraak

202202478/1/R3
Datum uitspraak: 31 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellante sub 1], gevestigd in Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
2.       LTO Glaskracht Nederland/Glastuinbouw Nederland, gevestigd te Zoetermeer (hierna te noemen: Glastuinbouw Nederland),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Lansingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Woningbouw Hoeksekade Noord, deellocatie B, 1e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en Glastuinbouw Nederland beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Beethoven Participatiemaatschappij B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2023, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. G.J.I.M. Seelen, advocaat te Voorhout, en ing. R.A.O. Gijsel, als deskundige, Glastuinbouw Nederland, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. van Vulpen, advocaat te Nijmegen, drs. R.J. Honders, en J. Ploos van Amstel als deskundige, zijn verschenen. Verder is ter zitting Beethoven Participatiemaatschappij B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde C], als partij gehoord.
Na de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke ordening (hierna: STAB) als deskundige benoemd om nader onderzoek te verrichten. De STAB heeft bij brief van 2 november 2023 verslag van het onderzoek uitgebracht (hierna: het STAB-verslag).
[appellante sub 1] en de raad hebben daarop hun zienswijzen naar voren gebracht.
[appellante sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op 18 maart 2024 opnieuw op een zitting behandeld, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. G.J.I.M. Seelen, advocaat te Voorhout, en ing. R.A.O. Gijsel als deskundige, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. van Vulpen, advocaat te Nijmegen, drs. R.J. Honders, en J. Ploost van Amstel en A.C.W.M. Appels, als deskundigen, zijn verschenen. Namens de STAB zijn op de zitting ir. K. Mensinga en ing. L.A.M. van Heijst verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.         Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 30 mei 2019 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan voorziet in de mogelijkheid om dertien grondgebonden woningen te realiseren; vier rijwoningen aan de Hoeksekade, zes halfvrijstaande woningen en drie vrijstaande woningen aan een nieuwe ontsluitingsweg. Beethoven Participatiemaatschappij B.V. wenst deze woningen te ontwikkelen. Eerder is het bestemmingsplan "Woningbouw Hoeksekade Noord, deellocatie B", dat de raad bij besluit van 31 oktober 2019 heeft vastgesteld, dat voorzag in dezelfde ontwikkeling, bij uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1408, vernietigd. Met het voorliggende plan is beoogd om de in die uitspraak geconstateerde gebreken te herstellen.
3.       [appellante sub 1] kan zich niet verenigen met het voorliggende bestemmingsplan. [appellante sub 1] vreest dat de in het plan voorziene woningbouw een belemmering oplevert voor haar bedrijfsvoering, gelet op de korte afstand tussen de voorziene woningen en haar bedrijf. Uit het aanvullende akoestisch onderzoek dat de raad aan het plan ten grondslag heeft gelegd, heeft de raad volgens [appellante sub 1] niet kunnen concluderen dat [appellante sub 1] niet in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd, en dat sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat bij de voorziene woningen. Verder zijn de overige aspecten van een goede ruimtelijke ordening ten onrechte niet onderzocht.
Glastuinbouw Nederland kan zich om vergelijkbare redenen niet verenigen met het plan. Zij betoogt dat de raad met de vaststelling van het voorliggende plan de door de Afdeling geconstateerde gebreken niet heeft hersteld.
Toetsingskader
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De uitspraak van 17 juni 2020
5.       In de uitspraak van 17 juni 2020, overweging 5.2, heeft de Afdeling kortgezegd geoordeeld dat de raad, gelet op de specifieke bedrijfsvoering van [appellante sub 1] in combinatie met de geringe afstand tussen het bedrijf en de voorziene woningen, ten onrechte heeft nagelaten om onderzoek te doen naar de milieubelasting van [appellante sub 1] op de voorziene woningen. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat ter plaatse van de voorziene woningen ten aanzien van in ieder geval het aspect geluid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Ook voor overige aspecten van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de voorziene woningen is niet gebleken dat de raad zich op de hoogte heeft gesteld van de specifieke bedrijfsvoering van [appellante sub 1]. Gelet hierop heeft de raad het besluit van 31 oktober 2019 naar het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van 17 juni 2020 in zoverre genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het herstelbesluit
6.       Bij besluit van 24 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Woningbouw Hoeksekade Noord, deellocatie B", zoals dat was vastgesteld bij besluit van 31 oktober 2019, in zijn geheel ongewijzigd opnieuw vastgesteld, met die verstande dat dit plan is aangevuld met een akoestisch onderzoek van SPA WNP van 9 december 2021 (hierna: het akoestisch onderzoek). Hiermee zijn volgens de raad de door de Afdeling in de uitspraak van 17 juni 2020 geconstateerde gebreken hersteld.
Maatwerkvoorschriften
7.       De raad heeft een besluit van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van 25 april 2023 overgelegd, waarbij is besloten tot het toepassen van maatwerkvoorschriften, als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor de inrichting van [appellante sub 1]. Uit de aanhef van dit besluit volgt dat door het stellen van maatwerkvoorschriften de huidige en gewenste bedrijfsvoering van de inrichting niet beperkt wordt door de nieuwe woningen. Dat het nodig is om deze maatwerkvoorschriften toe te passen volgt uit het akoestisch onderzoek en uit de bij het voorliggende plan behorende toelichting.
Het beroep van [appellante sub 1]
Voorbereidingsprocedure
8.       [appellante sub 1] betoogt dat er voorafgaande aan het besluit van 24 februari 2022 ten onrechte geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen. Volgens haar volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2020 dat de raad een volledig nieuwe ruimtelijke afweging van alle betrokken belangen dient te maken. Hieruit volgt volgens [appellante sub 1] dat bij de vaststelling van het plan afdeling 3.4 van de Awb opnieuw had moeten worden toegepast.
8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan ten opzichte van het plan dat de raad bij besluit van 31 oktober 2019 heeft vastgesteld slechts op ondergeschikte punten is gewijzigd, zodat geen sprake is van een wezenlijk ander plan. De raad meent daarom dat hij het plan heeft kunnen vaststellen zonder het opnieuw doorlopen van de voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb.
8.2.    De Afdeling stelt voorop dat de omstandigheid dat de Afdeling een eerder besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan heeft vernietigd, als zodanig onvoldoende aanleiding biedt voor het oordeel dat opnieuw een ontwerpbestemmingsplan ter inzage had moeten worden gelegd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH1863 en de uitspraak van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU5143) staat het het bevoegd gezag in beginsel vrij als de rechter een besluit heeft vernietigd om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag. Ook mag het bestuursorgaan ervoor kiezen de gehele procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. De raad kan bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Alleen als de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, moet de wettelijke procedure opnieuw worden doorlopen.
8.3.    Met de vaststelling van het plan zijn als bijlagen bij de plantoelichting het akoestisch onderzoek en de uitspraak van 17 juni 2020 toegevoegd. Ook is de plantoelichting op enkele onderdelen geactualiseerd (zie paragrafen 1.1, 3.1, 3.2, 4.4, 4.8 en 7.2.) met enkele verwijzingen naar de uitspraak van 17 juni 2020 en het nieuwe akoestische onderzoek. De aard en omvang van deze wijzigingen zijn naar het oordeel van de Afdeling niet zodanig dat het gaat om een wezenlijk ander plan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet kon terugvallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag. Het betoog slaagt niet.
Goede ruimtelijke ordening
9.       [appellante sub 1] voert aan dat de raad niet goed heeft gemotiveerd waarom het ruimtelijk aanvaardbaar is om op een afstand van 10 m van haar bedrijf nieuwe woningen te bouwen. Volgens [appellante sub 1] heeft het plan tot gevolg dat te hoge geluidbelastingen zullen optreden op de gevels van de nieuwe woningen. De raad heeft de gevolgen van de specifieke bedrijfsvoering van [appellante sub 1] voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woningen onvoldoende inzichtelijk gemaakt, zo stelt [appellante sub 1]. Het akoestische onderzoek dat de raad aan het plan ten grondslag heeft gelegd, kan het standpunt van de raad, dat het plan wat geluid betreft strekt tot een goede ruimtelijke ordening, niet dragen. Hiertoe betoogt [appellante sub 1] dat dit rapport zodanige leemten en/of gebreken vertoont, dat de raad zich hierop bij de vaststelling van het plan niet heeft kunnen baseren. Ter onderbouwing van dit betoog wijst [appellante sub 1] op het memo "opmerkingen bij geluidsrapport SPA WNP" van ingenieursbedrijf M+P van 15 april 2022 (hierna: het tegenrapport). Hieruit volgt kortgezegd dat in het akoestisch onderzoek op basis van een feitelijke meting een te grote correctie is doorgevoerd op de theoretische uitkomst van het rekenmodel, dat in dat onderzoek verder is uitgegaan van onbetrouwbare bronvermogens, dat de geluidwering van de daken en gevels van de kassen onjuist is bepaald en dat tenslotte ook geen inzicht is verschaft in het gebruikte rekenmodel.
9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie van het bedrijf van [appellante sub 1]. Hiermee is rekening gehouden met de door [appellante sub 1] benoemde bedrijfsvoering, waaronder een geautomatiseerd voertuig met hoge piepgeluiden nabij de nieuwe woningen, koelunits, losactiviteiten, bedrijfsverkeer en openstaande ramen in het dak van de kassen. Dat het akoestisch onderzoek leemten en/of gebreken vertoont, moet volgens de raad niet worden gevolgd. Hierbij wijst de raad op het nadere memo "Reactie memo M+P.[appellante sub 1].21.01/RGI [appellante sub 1] Flora van 5 april 2022" (hierna: het aanvullend memo) dat hij heeft ingebracht in reactie op het tegenrapport.
- Inhoud en conclusies akoestisch onderzoek door SPA WNP
9.2.    In het akoestisch onderzoek is onderzocht wat de gevolgen zijn van de bedrijvigheid van [appellante sub 1] voor de nabij het kassenbedrijf voorziene woningen. Als uitgangspunt heeft de raad ervoor gekozen dat de bestaande, legale bedrijfsvoering van [appellante sub 1] niet nadelig mag worden beïnvloed door de woningen. Bij de beoordeling is uitgegaan van de bedrijfssituatie zoals omschreven in paragraaf 2.3 van het akoestisch onderzoek. Hieruit volgt kortgezegd dat de relevante bronnen voor het akoestisch onderzoek zijn: de diverse koel/verwarmingsunits in de kassen, het tonale alarmsignaal van de kar/het transportsysteem in de kassen, een WKK-installatie, twee containers met warmtepompen en twee koelcondensors. Voor de berekeningen is ervan uitgegaan dat de luchtramen in het dak van de kassen 24 uur per etmaal (worst case) openstaan. Ook is voor de berekening ervan uitgegaan dat de WKK-installatie, en daarmee ook de condensors op het dak van de containers 24 uur in bedrijf kunnen zijn. Verder zijn ook de akoestische effecten van vervoersbewegingen vanwege het laden en lossen betrokken bij het onderzoek.
In het akoestisch onderzoek staat in paragraaf 6.2 dat uitgaande van de in paragraaf 2.3 van het akoestisch onderzoek beschreven bedrijfssituatie, bij een aantal bestaande woningen in de huidige situatie niet kan worden voldaan aan de geluidnormen als bedoeld in artikel 2.17, zesde lid, van het Activiteitenbesluit. Gelet hierop is tevens onderzocht bij welke bronnen maatregelen getroffen moeten worden, zodanig dat het bedrijf voldoet aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit bij de bestaande woningen. Als die maatregelen zijn getroffen, blijven ook bij de geplande woningen de geluidniveaus in de avondperiode beperkt tot
47 dB(A) en in de nachtperiode tot maximaal 45 dB(A). Door dan voor het bedrijf maatwerkvoorschriften te stellen vanwege de drie meest zuidoostelijk gelegen woningen in de avond- en nachtperiode, wordt op basis van het Activiteitenbesluit de toelaatbare bedrijfsvoering van het bedrijf niet ingeperkt. Er zal dan bovendien ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de te realiseren nieuwe woningen. Gelet op de eisen die het Bouwbesluit 2012 stelt ten aanzien van gevelwering van de woningen van 20 dB, blijven in de woningen de geluidniveaus in de avond- en nachtperiode beperkt tot maximaal 27 dB(A) en 25 dB(A), en wordt daarmee voldaan aan de eis van 35 dB(A) etmaalwaarde in de woningen.
- Inschakeling STAB
9.3.    De Afdeling heeft aanleiding gezien om de STAB in te schakelen, omdat de beroepsgronden die zich richten op het akoestisch onderzoek overwegend technisch van aard zijn. De Afdeling heeft de STAB daarom gevraagd om ten aanzien van een aantal specifieke punten het akoestische onderzoek tegen het licht te houden. Hierbij gaat het onder meer om:
- de in het akoestische onderzoek gehanteerde correctie van 7,5 dB op de geluidemissie van het dak/de dakramen van de kassen;
- de wijze waarop de bronvermogens (met name van het alarm op de in de kas rondrijdende kar) zijn bepaald, en
- de wijze waarop de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen in het licht van een goede ruimtelijke ordening is beoordeeld.
- Uitgangspunt berekeningen
9.4.    De Afdeling stelt voorop dat in het navolgende als uitgangspunt heeft te gelden dat het plan enerzijds niet mag leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de voorziene woningen, en anderzijds niet tot een inperking van de bestaande, legale bedrijfssituatie van [appellante sub 1]. Hierbij geldt als representatieve bedrijfssituatie (RBS) de situatie zoals die voorafgaand aan de vaststelling van het plan en het opstellen van het akoestisch onderzoek is afgesproken tussen [appellante sub 1] en de raad. Dit is de bedrijfssituatie zoals neergelegd in paragraaf 2.3 van het akoestisch onderzoek.
- Gehanteerde correctie van -7,5 dB
9.5.    De STAB vermeldt in haar verslag van 2 november 2023 kortgezegd dat de in het akoestisch onderzoek gehanteerde correctie van 7,5 dB fors is, en dat een dergelijke correctie altijd reden zal moeten zijn voor een nader onderzoek naar het gebruikte model en de kwaliteit van de ingevoerde data. Daarbij dient niet alleen de wijze van meten en modelleren te worden gecontroleerd, maar dient ook bepaald te worden of de correctie op het gehele model van toepassing is. Dit onderzoek heeft niet plaatsgevonden. Gezien de correctie van 7,5 dB die noodzakelijk is om de meting en de modelmatige berekening met elkaar in overeenstemming te brengen, komt de STAB tot de conclusie dat niet vaststaat dat de gekozen modellering, in combinatie met de gebruikte brongegevens, in dit geval heeft geleid tot een rekenmodel dat de bedrijfssituatie accuraat weergeeft.
9.6.    De raad heeft zich ten aanzien van het STAB-verslag op het standpunt gesteld dat het akoestisch onderzoek op een deugdelijke wijze tot stand is gekomen, en dat dit rapport geen zodanige leemten en/of gebreken vertoont dat de raad dit niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raad het memo "Zienswijze op beoordeling StAB op akoestisch onderzoek Hoeksekade" van SPA WNP van 12 december 2023 ingediend (hierna: het 2e aanvullend memo). Hierin staat over de toegepaste correctie van -7,5 dB dat deze correctie terecht is toegepast, en dat deze voortkomt uit een ijking van het geluidmodel op basis van de controlemeting ter plaatse van de nieuwe woningen. De correctie kan blijkens het memo bij alle vier de kassen worden toegepast. Maar ook wanneer de correctie niet wordt toegepast, en wel het in het memo beschreven maatregelenpakket bij [appellante sub 1] wordt doorgevoerd, blijven de geluidniveaus op de gevels van de nieuwe woningen binnen de grenzen van een goede ruimtelijke ordening.
9.7.    In reactie op de zienswijze van de raad en het 2e aanvullend memo heeft [appellante sub 1] het memo "reactie op zienswijze SPA WNP op beoordeling van StAB van 2 november 2023" van M+P van 27 februari 2024 (hierna: het aanvullend tegenrapport) ingediend. Hierin staat dat een correctie van 7,5 dB niet gebruikelijk is, en het niet van de vereiste zorgvuldigheid getuigt dat naar de oorzaak van deze afwijking tussen meting en berekening geen onderzoek is verricht.
Op dit memo is door de raad gereageerd in het memo "Zienswijze op beoordeling StAB van 15 november 2023 op akoestisch onderzoek Hoeksekade Noord" van 6 maart 2024 (hierna: het 3e aanvullend memo). Hierin staat voor wat de toegepaste correctie betreft, dat [appellante sub 1], noch diens adviseur, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het rekenmodel niet juist is.
9.8.    De Afdeling is van oordeel dat het akoestisch onderzoek dat aan het bestemmingsplan ten grondslag is gelegd zodanige leemten en/of gebreken vertoont, dat de raad zich hierop redelijkerwijs niet heeft kunnen baseren bij de planvaststelling. Dat onderzoek en evenmin de nadere memo’s die de raad heeft overgelegd geven een toereikende motivering dat het gerechtvaardigd is om op het gehanteerde rekenmodel een correctie van -7,5 dB toe te passen. De Afdeling sluit hierbij aan bij de bevindingen en conclusie van de STAB, die stelt dat op basis van de verrichte berekeningen, en de enkelvoudige controlemeting die is verricht, niet met voldoende zekerheid kan worden aangetoond dat het gehanteerde akoestische rekenmodel de te beoordelen bedrijfssituatie accuraat weergeeft. Hierbij betrekt de STAB dat niet alleen is verzuimd om de wijze van meten en modelleren te controleren, maar dat ook niet is gemotiveerd in hoeverre deze correctie op het hele model kan worden toegepast. Daarnaast had het, volgens de STAB, voor de hand gelegen om op meerdere plaatsen controlemetingen uit te voeren. Hetgeen de raad in zijn zienswijze, en in het 2e en 3e aanvullend memo, naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Het voorgaande brengt met zich dat niet met voldoende zekerheid kan worden uitgesloten dat ter plaatse van het controlepunt (nabij de voorziene woningen), sprake zal zijn van een hogere geluidsbelasting als waarvan de raad bij zijn besluit is uitgegaan. In zoverre berust het plan daarom niet op een deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt.
- Bronvermogens alarm op de kar
9.9.    Uit het akoestisch onderzoek, paragraaf 4.2, volgt dat direct ten zuiden van de kassen, ter hoogte van ruimte 1, geluidmetingen zijn uitgevoerd op controlepunt 1 (CP01), op 8 meter van de terreingrens van [appellante sub 1] en het nieuwbouwplan, en daarbij zeer nabij de bouwlocatie van de voorziene woningen. Over de meting van het alarm op de kar vermeldt het akoestisch onderzoek dat het geluid tonaal van karakter is. Het geluid van het alarm straalt uit via de gevel van de kassen en via de luchtramen in het dak direct boven de kraanbaan. Ten gevolge van het heen en weer rijden van de kar langs de gevels van ruimte 1, treden in de 4 kHz tertsband geluidniveaus op van gemiddeld 37,4 dB(A) en maximale geluidniveaus van 45,3 dB(A). De resultaten van de metingen zijn vertaald in een lijnbron voor de geluidemissie van de luchtramen en 3 uitstralende gevelbronnen voor de geluidemissie van de zuidoostgevel van de kassen.
9.10.  In het tegenrapport is over de gehanteerde bronvermogens voor het alarm op de kar gezegd dat niet duidelijk is waarom de gemodelleerde lijnbron en de gevelbron een gelijke bijdrage moeten hebben op het meetpunt. Het op deze wijze afstemmen van het model heeft consequenties voor de met het model berekende geluidniveaus, zeker op andere rekenpunten dan het gehanteerde meetpunt.
9.11.  De STAB zegt over de gehanteerde bronvermogens van het alarm op de kar dat de geluidemissie van de wanden van de kassen is gemodelleerd op basis van het in de kassen veroorzaakte geluidniveau van het alarm van de kar en de gemeten geluidwering van de wanden. De geluidemissie via het dak met de luchtramen is zodanig bepaald dat door het alarm van de kar op het controlepunt een equivalent geluidniveau optreedt van 37,5 dB(A).
SPA WNP stelt dat hiermee het geluidmodel is gecorrigeerd naar aanleiding van de feitelijke geluidmeting. STAB stelt op basis van het onderzoek vast dat het geluidniveau van het alarm met één meting is bepaald op het controlepunt. SPA WNP heeft daarna met het rekenmodel berekend welk geluidniveau (van het alarm) via de gevel het controlepunt bereikt. Daarna heeft SPA WNP het verschil berekend tussen het gemeten en het berekende geluidniveau. Tot slot is het verschil tussen de meting en berekening aan het rekenmodel toegevoegd door middel van een lijnbron op het dak van de kassen. De STAB zegt over het vorenstaande dat in het akoestisch onderzoek niet goed is onderbouwd waarom voor het bepalen van het geluidniveau van het alarm is uitgegaan van het controlepunt op een hoogte van 5,25 m. Gezien de hoogte van dit controlepunt en de hoogte van het dak van de dakramen (5,66 m) valt niet uit te sluiten dat de geluidroute via de open dakramen op het controlepunt het belangrijkst is. Dit is van belang omdat deze twee geluidroutes op grotere afstand en op lagere gelegen rekenpunten andere rekenresultaten zullen geven. De STAB benoemt verder dat de lijnbron die in het rekenmodel is opgenomen om de geluidroute via de open dakramen te modelleren over alle vier de kassen ligt. Hiermee gaat SPA WNP eraan voorbij dat de dakramen aan de voorzijde van kas 2 permanent gesloten zijn. Ook heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar de periodes waarin de automatische kar in de diverse kassen aanwezig is, terwijl dit voor de verschillende rekenpunten wel van belang is.
9.12.  Op de wijze van modelleren van het geluid van het alarm is ingegaan in het 2e aanvullend memo van SPA WNP. Hierin staat dat het via de dakramen veroorzaakte geluidniveau van het alarm van de kar 6 dB hoger is dan de bijdrage via de gevel. Volgens de raad is er in het onderzoek dus niet vanuit gegaan dat de overdracht via de gevel het belangrijkste is.
9.13.  De Afdeling stelt voorop, zoals ook volgt uit het akoestisch onderzoek, dat de onderzochte representatieve bedrijfssituatie uitgaat van de veronderstelling dat (worst-case) alle dakramen in de kassen openstaan. Dit betekent dat in het akoestisch onderzoek terecht van dit uitgangspunt is uitgegaan. De Afdeling volgt de STAB dus niet in zoverre. De Afdeling volgt de STAB wel voor wat betreft het gestelde omtrent het niet uitvoeren van onderzoek naar de periodes waarin de automatische kar (en daarmee het daarop geplaatste alarm) in de diverse kassen aanwezig is en ten aanzien van het gestelde over de op het controlepunt CP01 bepaalde geluidsbelasting van dat alarm. In het akoestisch onderzoek is niet goed onderbouwd waarom voor het bepalen van de geluidsbelasting is uitgegaan van het controlepunt op 5,25 m hoogte en niet van de hoogte van het dak van de dakramen op 5,66 m hoogte). Ook de aanvullende memo’s geven hiervoor niet een toereikende onderbouwing. Gezien de wijze waarop het verschil tussen de berekening en de meting van het geluid van het alarm in het rekenmodel is gemodelleerd, valt niet uit te sluiten dat de geluidbelasting van dat alarm onjuist is bepaald. Tijdens de zitting is bovendien gebleken dat daarbij zonder nadere verificatie niet is na te gaan of en in hoeverre dat verschil leidt tot een hogere dan wel lagere berekende geluidsbelasting. Dat brengt met zich dat ook niet met voldoende zekerheid kan worden uitgesloten dat ter plaatse van het controlepunt (nabij de voorziene woningen), sprake zal zijn van een hogere geluidsbelasting als gevolg van het alarm van de kar als waarvan de raad is uitgegaan. Ook in zoverre berust het plan daarom niet op een deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt.
- Bronvermogens condensors
9.14.  [appellante sub 1] voert aan dat een beschouwing van het akoestisch woon- en leefklimaat ter plaatse van de in het plangebied voorziene woningen ontbreekt.
9.15.  De STAB zegt in paragraaf 4.4 van het STAB-verslag dat zij ook beoordeeld heeft of de geluidbron die maatgevend is bij de nieuwe woningen, op een correcte wijze is gemeten en in het akoestisch rekenmodel is opgenomen. Dit betreft de condensors op de container met warmtepompen aan de oostzijde van het kassenbedrijf. Deze bron is bepalend voor de berekende geluidbelasting van het bedrijf, en daarmee ook  voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat in het plangebied. De STAB stelt vervolgens vast dat de geluidmeting die is gedaan om het bronvermogen te bepalen, niet volgens de voorwaarden uit de Handleiding "Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999" versie 2004 (hierna: de Handleiding) is uitgevoerd.
9.16.  De Afdeling ziet in wat de STAB daarover in het verslag heeft beschreven en op de zitting heeft verklaard voldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat bij het bepalen van de bronsterkte van de condensors een meetmethode is toegepast die zich niet goed leent voor het type bron dat hier aan de orde is. Wat de raad, en diens adviseur daarover naar voren hebben gebracht in het 2e en 3e aanvullende memo leidt niet tot een ander oordeel. Dit betekent dat de raad zich bij de beoordeling in hoeverre het plan vanwege de geluidbelasting van het bedrijf van [appellante sub 1] strekt tot een goede ruimtelijke ordening, niet heeft kunnen baseren op de meet- en rekenresultaten uit het akoestisch onderzoek vanwege de maatgevende bron.
Het betoog slaagt.
Conclusie - hoe nu verder?
10.     De Afdeling heeft hiervoor, onder 9.8, 9.13 en 9.16, vastgesteld dat het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek enkele essentiële tekortkomingen bevat. Dit betekent dat het gebrek, zoals dat is vastgesteld in de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2020 niet is hersteld. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het besluit van 24 februari 2022 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb.
11.     De Afdeling wil de raad nog het volgende meegeven over een eventueel nieuw vast te stellen plan voor woningen in de nabijheid van het bestaande kassenbedrijf. Het feit dat nu niet goed is onderzocht en gemotiveerd waarom gelet op de specifieke bedrijfsvoering van [appellante sub 1] in combinatie met de geringe afstand tussen het bedrijf en de voorziene woningen sprake is van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen, maakt niet dat ondenkbaar is dat een dergelijk plan kan worden gerealiseerd. Hiervoor is echter van belang dat duidelijk wordt vastgesteld welke geluidbelasting [appellante sub 1] precies mag produceren en welke geluidsbelasting zij feitelijk produceert, voordat wordt bezien in hoeverre het gezien deze geluidsbelasting aanvaardbaar is om op korte afstand van het bedrijf te voorzien in nieuwe woningen. Ook dient hierbij, zoals is overwogen in de uitspraak van 17 juni 2020 acht te worden geslagen op de overige aspecten van een goed woon- en leefklimaat.
12.     De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
13.     Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, zijn op een eventueel nieuw te nemen besluit de Omgevingswet en de daarbij behorende omgevingsrechtelijke regels van toepassing. Dat houdt onder meer in dat niet meer kan worden teruggevallen op het vóór 1 januari 2024 ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan, omdat in het ontwerpbestemmingsplan geen regels zijn gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Proceskosten
14.     De raad moet de proceskosten vergoeden.
Het beroep van Glastuinbouw Nederland
15.     Glastuinbouw Nederland betoogt dat het plan tot gevolg heeft dat te hoge geluidbelastingen op de gevels van de nieuwe woningen kunnen optreden, zodat er op dat punt geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast heeft de raad ten onrechte niet inzichtelijk gemaakt dat voor de overige aspecten van een woon- en leefklimaat sprake is van een aanvaardbare situatie, gezien de specifieke bedrijfsvoering ter plaatse. Glastuinbouw Nederland voert verder aan dat bij het toetsen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten onrechte niet de ter plaatse maximaal planologisch toegestane situatie is onderzocht.
15.1.  De Afdeling stelt voorop, zoals hiervoor is overwogen, dat het voorliggende plan is vastgesteld om de gebreken die de Afdeling heeft geconstateerd in het besluit van 31 oktober 2019 te herstellen. De Afdeling stelt vast dat Glastuinbouw Nederland geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 31 oktober 2019. Daar de Afdeling geen omstandigheden bekend zijn op grond waarvan het Glastuinbouw Nederland redelijkerwijs niet te verwijten valt dat zij tegen het besluit van 31 oktober 2019 geen beroep heeft ingesteld, kan zij slechts in haar beroep worden ontvangen indien en voor zover zij door het nadere besluit in een nadeliger positie is gebracht (vergelijk de uitspraak van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3836, onder 4.3). Gelet op het belang van een efficiënte geschillenbeslechting en de rechtszekerheid van andere partijen kan immers niet worden aanvaard dat tegen het nieuwe besluit beroep wordt ingesteld door een belanghebbende die geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit. Gelet hierop moet het beroep niet-ontvankelijk worden geacht.
Conclusie
16.     Het beroep is niet-ontvankelijk.
17.     De raad hoeft de proceskosten niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
I.        verklaart het beroep van [appellante sub 1] gegrond;
II.       verklaart het beroep van LTO Glaskracht Nederland/Glastuinbouw Nederland niet-ontvankelijk;
III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Lansingerland van 24 februari 2022, waarbij het bestemmingsplan "Woningbouw Hoeksekade Noord, deellocatie B, 1e herziening" is vastgesteld;
IV.      draagt de raad van de gemeente Lansingerland op binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
V.       veroordeelt de raad van de gemeente Lansingerland tot vergoeding van bij [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 14.310,97, waarvan een bedrag van € 2.626,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.      gelast dat de raad van de gemeente Lansingerland aan [appellante sub 1] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Sommer, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Sommer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024
901