ECLI:NL:RVS:2024:3072
Raad van State
- Hoger beroep
- M. den Heyer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 5 februari 2021 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 21 december 2021 door de staatssecretaris opnieuw ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar de rechtbank Den Haag verklaarde op 10 juli 2023 het beroep ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.R. Weegenaar, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De eerste en derde grief werden niet gegrond verklaard, omdat ze geen vragen bevatten die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De tweede grief, waarin de vreemdeling aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister de belangenafweging in haar nadeel mocht laten uitvallen, werd eveneens ongegrond verklaard. De minister had zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat tussen de vreemdeling en haar referent. De minister was daarom niet verplicht om een belangenafweging te maken.
Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van griffier mr. J. Verbeek, en werd openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.