ECLI:NL:RVS:2024:3067

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
202404026/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning vreemdeling

Op 30 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De minister van Asiel en Migratie had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 31 mei 2024 de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de verblijfsvergunning van een vreemdeling in te trekken, had vernietigd. De staatssecretaris had eerder, op 13 februari 2023, een aanvraag tot wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning afgewezen en deze vergunning op 13 juni 2023 ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris nieuwe besluiten moest nemen met inachtneming van haar uitspraak.

De minister verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoefde uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van zowel de minister als de vreemdeling in aanmerking moesten worden genomen. Hij concludeerde dat er geen noodzaak was voor een voorlopige voorziening, omdat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank geen onomkeerbare gevolgen zou hebben en geen onevenredige inspanning van de minister vereiste.

Daarom werd het verzoek van de minister afgewezen. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. van Breda, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.

Uitspraak

202404026/2/V3.
Datum uitspraak: 30 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 31 mei 2024 in zaken nrs. 24/316 en 24/494 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag tot het wijzigen van de beperking van de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Bij besluit van 13 juni 2023 heeft hij die verblijfsvergunning ingetrokken.
Bij besluiten van 8 december 2023 en 12 december 2023 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2024 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De minister verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.       Gelet op de belangen die de minister en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank strekt er niet toe dat de minister de gevraagde vergunning moet verlenen. Uitvoering van de uitspraak heeft daarom geen gevolgen die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. De voorzieningenrechter vindt verder van belang dat uitvoering van de uitspraak van de minister geen onevenredige inspanning vergt.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2024
846-981