ECLI:NL:RVS:2024:3067
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning vreemdeling
Op 30 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De minister van Asiel en Migratie had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 31 mei 2024 de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de verblijfsvergunning van een vreemdeling in te trekken, had vernietigd. De staatssecretaris had eerder, op 13 februari 2023, een aanvraag tot wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning afgewezen en deze vergunning op 13 juni 2023 ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris nieuwe besluiten moest nemen met inachtneming van haar uitspraak.
De minister verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoefde uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van zowel de minister als de vreemdeling in aanmerking moesten worden genomen. Hij concludeerde dat er geen noodzaak was voor een voorlopige voorziening, omdat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank geen onomkeerbare gevolgen zou hebben en geen onevenredige inspanning van de minister vereiste.
Daarom werd het verzoek van de minister afgewezen. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. van Breda, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.