ECLI:NL:RBDHA:2024:10865

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
AWB-24_316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning bij partner en aanvraag verblijf bij kind op grond van artikel 8 van het EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning, die was verleend onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid bij de heer [naam 1]'. De intrekking vond plaats met terugwerkende kracht per 21 juli 2022, na de beëindiging van de relatie tussen eiseres en haar partner. Eiseres heeft ook beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag om haar verblijfsvergunning te wijzigen naar 'verblijf als familie- of gezinslid bij haar minderjarige kind [naam 2]'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vergunning op 13 juni 2023 heeft ingetrokken en de aanvraag voor wijziging op 13 februari 2023 heeft afgewezen. Eiseres heeft verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op de beroepen is beslist.

De rechtbank heeft de zaken op 14 mei 2024 behandeld. Eiseres, haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder waren aanwezig. Eiseres, geboren op [datum 1] 1978 met de Egyptische nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning gekregen voor haar en haar drie kinderen, die ook verblijfsvergunningen hadden. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de kinderen bij het nemen van de besluiten. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de verblijfsvergunning en de afwijzing van de wijzigingsaanvraag niet deugdelijk zijn gemotiveerd, waardoor de beroepen gegrond zijn verklaard. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de staatssecretaris op om binnen 12 weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij de individuele belangen van de kinderen in acht moeten worden genomen. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/316 en AWB 24/494 (beroep)
AWB 24/318 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 31 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster, hierna te noemen eiseres,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: W.P.C. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij de heer [naam 1] ” met terugwerkende kracht per 21 juli 2022. Hierbij heeft verweerder ook bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM [1] .
Verweerder heeft de vergunning ingetrokken met het besluit 13 juni 2023. Met het bestreden besluit van 8 december 2023 is verweerder bij dit besluit gebleven.
2. Ook beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor het wijzigen van haar verblijfsvergunning naar de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij haar minderjarige kind [naam 2] op grond van artikel 8 van het EVRM”.
Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen met het besluit van 13 februari 2023. Met het bestreden besluit van 12 december 2023 is verweerder bij dit besluit gebleven.
3. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen beide (bestreden) besluiten en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden totdat op de beroepen is beslist.
5. De rechtbank heeft de zaken op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Waar gaan deze zaken over?

6. Eiseres is geboren op [datum 1] 1978, en heeft de Egyptische nationaliteit. Op 19 april 2019 heeft verweerder haar in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij Nederlandse partner”. Ook haar drie kinderen; [kind 1] (geboren op [datum 2] 2009), [kind 2] (geboren op [datum 3] 2005) en [kind 3] (geboren op [datum 4] 2013) kregen deze vergunning. Deze vergunningen waren geldig tot 19 april 2024. Op 21 juli 2022 is de relatie tussen eiseres en haar partner geëindigd.
7. De kinderen van eiseres hebben verweerder op 27 juli 2022 verzocht het verblijfsdoel van hun verblijfsvergunning te wijzigen naar “niet-tijdelijk humanitair” [2] . Die aanvragen zijn op 23 januari 2023 ingewilligd met ingang van 28 juli 2022.
8. Op 26 oktober 2022 heeft eiseres verzocht om het doel van haar verblijfsvergunning te wijzigen naar “verblijf als familie- of gezinslid bij haar minderjarige kinderen op grond van artikel 8 van het EVRM”. Met het besluit van 13 februari 2023 heeft verweerder dat verzoek afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft eiseres bezwaar gemaakt.
9. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 13 juni 2023 de aan eiseres per 19 april 2019 verleende verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij Nederlandse partner” ingetrokken. Daarbij heeft verweerder ook bepaald dat intrekking van de voormelde verblijfsvergunning niet in strijd is met het recht op bescherming van gezinsleven en/of privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Tegen dat deel van het besluit van 13 juni 2023 heeft eiseres bezwaar gemaakt.
10. Eiseres heeft op 26 oktober 2023 haar bezwaren in een hoorzitting toegelicht, samen met haar oudste dochter. Daarna heeft verweerder beide bezwaarschriften van eiseres ongegrond verklaard met de bestreden besluiten van 8 en 12 december 2023. In beide besluiten heeft verweerder de belangen van eiseres om in Nederland bij haar kinderen te kunnen verblijven afgewogen tegen het belang van de Nederlandse overheid. Daarbij heeft verweerder, voor wat betreft de beoordeling van het recht op bescherming van het gezinsleven van eiseres - kort samengevat - betrokken hoe sterk het gezinsleven tussen eiseres en haar kinderen is, wat het voor de gezinsleden betekent als verblijf in Nederland niet (meer) wordt toegestaan, of er eerder verblijfsrecht is geweest en hoe lang, of er redenen zijn waardoor het gezinsleven niet mogelijk is in het land van herkomst, de belangen van de aanwezige kinderen, de banden met Nederland en de banden met het land van herkomst. Verweerder heeft geconcludeerd dat het belang van de Nederlandse overheid, met name het economische belang, zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiseres en haar kinderen bij het uitoefenen van gezinsleven in Nederland. Tegen deze besluiten heeft eiseres beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

11. Tussen partijen is niet geschil dat verweerder bevoegd was om de verblijfsvergunning voor verblijf bij partner in te trekken omdat de relatie tussen eiseres en haar partner definitief is verbroken en daarmee niet langer aan het verblijfsdoel wordt voldaan. Zowel voor de beoordeling van de vraag of verweerder gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning als voor de beoordeling van de vraag of verweerder op goede gronden de gevraagde wijziging van het verblijfsdoel heeft afgewezen, is van belang is te beoordelen of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM in verband met het recht op bescherming van het gezinsleven met haar kinderen. Tegen het standpunt van verweerder dat eiseres geen recht heeft op een vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM in verband het recht op bescherming van privéleven heeft eiseres geen gronden aangevoerd.
11. Tegen de in de bestreden besluiten gemaakte belangenafweging heeft eiseres, samengevat en voor de beoordeling van de beroepen van belang, het volgende aangevoerd. Door eiseres nu geen verblijfsrecht toe te kennen wordt het aan de kinderen van eiseres met ingang van 28 juli 2022 toegekende verblijfsrecht aangetast en illusoir gemaakt. Dat terwijl de wetgever er met de bepaling in artikel 3.50, eerste lid, van het Vb juist voor gekozen heeft om minderjarigen al na één jaar verblijf in Nederland de mogelijkheid te geven om een zelfstandig verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen. Dat verblijfsrecht is bovendien een zeer sterk verblijfrecht, want een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘niet tijdelijk humanitair’ kan in principe steeds om de vijf jaar verlengd worden, terwijl de gronden om deze verblijfsvergunning in te trekken of niet te verlengen zijn terug te voeren op langdurig verblijf in het buitenland of het hebben van criminele antecedenten. In dat opzicht is hun verblijfsrecht te vergelijken met houders van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De kinderen van eiseres beschikken inmiddels al meer dan vijf jaar over een verblijfsrecht in Nederland. Zij volgen hier al sinds hun aankomst onderwijs en zijn geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Zij wonen hier in gezinsverband met eiseres. De kinderen zijn voor hun zorg en opvoeding afhankelijk van eiseres en hun belangen dienen op grond van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van het IVRK [3] en artikel 24, tweede lid, van het Handvest [4] de eerste, dan wel essentiële, overweging te vormen bij alle maatregelen van een bestuurlijke autoriteit.
13. Verweerder heeft in het verweerschrift, samengevat en voor de beoordeling van de beroepen van belang, het volgende naar voren gebracht. Verweerder heeft met de bestreden besluiten de belangen van de kinderen niet geschonden. Het is immers in hun belang om bij hun moeder te verblijven en dat blijft mogelijk, zij het in Egypte. Er is geen objectieve belemmering daarvoor vastgesteld en ook de vader van de kinderen en andere familie woont daar. De banden van de kinderen met Egypte zijn sterker dan hun banden met Nederland.
13. Volgens vaste jurisprudentie [5] dient bij een inmenging op het recht op en respect voor gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM een fair balance te worden gevonden tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van zijn gezinsleven in Nederland en anderzijds het Nederlands algemeen belang bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De gehanteerde maatstaf van de fair balance impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
15. De rechtbank is, terughoudend toetsend, van oordeel dat verweerder zich bij de belangenafweging in het kader van het recht van eiseres op uitoefening van gezinsleven met haar drie minderjarige kinderen onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van die kinderen en niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom aan die belangen niet meer gewicht toekomt. De beroepen zijn daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
15. Tussen partijen is niet in geschil dat het niet verlenen van een voortgezet verblijfsrecht aan eiseres tot gevolg heeft dat haar kinderen eiseres naar Egypte zullen moeten volgen, omdat de kinderen voor hun zorg en opvoeding van eiseres afhankelijk zijn. Daarmee wordt het aan de kinderen met ingang van 28 juli 2022 toegekende verblijfsrecht aangetast en illusoir gemaakt. Ter zitting heeft verweerder in dit verband toegelicht dat het verblijfsrecht dat aan kinderen wordt toegekend op grond van artikel 3.50 van het Vb alleen bedoeld is om minderjarige kinderen in staat te stellen het beschermingswaardig gezinsleven met hun Nederlandse ouder te kunnen voort zetten. Eiseres is geen Nederlandse ouder.
De rechtbank stelt vast dat die bedoeling niet is op te maken uit de tekst van het wetsartikel zelf noch uit enige toelichting daarop. In het Staatsblad [6] is vermeld dat in artikel 3.50 van het Vb is neergelegd dat
de vreemdeling die als minderjarige in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of een verblijfsvergunning als pleegkind of adoptiefkind, na een jaar in aanmerking komt voor een zelfstandige verblijfsvergunning (..) De imperatieve formulering van dit artikel brengt mee dat er geen nadere voorwaarden aan de vergunningverlening kunnen worden gesteld, indien aan de in dit artikel genoemde voorwaarden wordt voldaan.Ter zitting heeft verweerder nog opgemerkt dat de wetgever een wetswijziging van artikel 3.50 van de Vb voorbereidt om misbruik van dat artikel te voorkomen. Hierover overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat verweerder niet met stukken heeft onderbouwd waaruit blijkt dat een wetswijziging in voorbereiding is en in welke fase van de wetgevingsprocedure die voorbereiding zich bevindt. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat er in het geval van eiseres en haar kinderen sprake is van misbruik van het bepaalde artikel 3.50 van het Vb.
Het is vreemd dat verweerder op het ene moment beslist de kinderen van eiseres een zelfstandig verblijfsrecht te verlenen en op een later moment een beslissing neemt die hen in feite de mogelijkheid ontneemt nog langer van dat verblijfrecht te kunnen genieten. In zo een situatie dient, naar het oordeel van de rechtbank, verweerder diepgaander dan hij in de onderhavige zaken heeft gedaan de belangen van de kinderen te onderzoeken en aan die belangen ook kenbaar een zwaarder gewicht toe te kennen dan uit de motivering van de bestreden besluiten naar voren komt. Door verweerder is bij de voorbereiding van de bestreden besluiten niet volledig genoeg in kaart gebracht welke de individuele belangen zijn van elk van de drie kinderen van eiseres bij voortgezet verblijf in Nederland. Alleen de oudste dochter van eiseres ( [kind 1] ) is hierover op de hoorzitting in bezwaar gehoord. Mede daarom heeft verweerder in de bestreden besluiten niet deugdelijk gemotiveerd waarom die individuele belangen niet zodanig zwaar doorwegen in het belang van hun moeder bij voortgezet verblijf in Nederland dat die dienen te prevaleren boven het algemene belang van de Nederlandse overheid bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. In dit verband heeft eiseres er terecht op gewezen dat de kinderen al sinds 2019 rechtmatig in Nederland verblijven, hier sindsdien onderwijs genieten en (naar kan worden aangenomen) geïntegreerd zijn. Ook heeft eiseres er in dit verband terecht op gewezen dat het om een sterk zelfstandig verblijfsrecht gaat. Hoewel niet onaannemelijk is dat de kinderen van eiseres, gelet op hun nog jeugdige leeftijd en het ontbreken van een objectieve belemmering, ook in Egypte het gezinsleven met hun moeder weer zouden kunnen uitoefenen, kan in het licht van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van het IVRK en artikel 24, tweede lid, van het Handvest en het aan de kinderen toegekende voortgezet verblijf niet op de wijze waarop verweerder dat in de bestreden besluiten heeft gedaan worden omgegaan met de individuele belangen van de kinderen. Dat is onzorgvuldig en niet in overeenstemming met het vertrouwen dat de kinderen mogen ontlenen aan het hen verleend voortgezet zelfstandig verblijfrecht.

Conclusie en gevolgen

17. De beroepen zijn gegrond, dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. De overige gronden van het beroep behoeven geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van 8 en 12 december 2023.
17. Verweerder moet nieuwe besluiten nemen op de bezwaren van eiseres binnen een termijn van 12 weken, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen, omdat het aan verweerder is om een nieuwe inhoudelijke beoordeling te maken. Daarbij dient verweerder in elk geval elk van de kinderen in de gelegenheid te stellen hun individuele belangen (verder) naar voren te brengen. Dat kan schriftelijk of door middel van een hoorzitting in bezwaar. Die keuze dient verweerder aan elk van de kinderen zelf te laten.
17. Omdat met deze uitspraak op de beroepen is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.500,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-, en een wegingsfactor 1).
17. Ook moet verweerder het griffierecht aan eiseres in de drie procedures vergoeden tot een bedrag van € 561,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen 12 weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.500,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 561,- aan eiseres moet vergoeden.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Op grond van artikel 3.50 van het Vreemdelingenbesluit (Vb)
3.het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind
4.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006
6.Staatsblad 2000, 497