ECLI:NL:RVS:2024:2992

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
202206626/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor ondergrondse restafvalcontainers en de gevolgen voor omwonenden

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 juli 2024 uitspraak gedaan over de aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van twee ondergrondse restafvalcontainers (ORAC’s) aan de Boerhaavelaan te Leiden. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden had op 21 september 2022 besloten om deze locatie aan te wijzen, maar een appellant, wonend naast de locatie, heeft hiertegen beroep ingesteld. De appellant betoogde dat de plaatsing van de ORAC’s schadelijk zou zijn voor een bypass rioolsysteem dat in 2016 was aangelegd om wateroverlast te voorkomen, en dat de werkzaamheden zouden leiden tot schade aan zijn woning. Daarnaast voerde hij aan dat de herplant van een eerder gekapte boom onmogelijk zou worden gemaakt en dat de ORAC’s zouden leiden tot meer zwerfafval en waardevermindering van zijn woning.

De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC’s. De Afdeling oordeelde dat de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die met de plaatsing van de ORAC’s worden gediend. Het college had beleidsruimte bij de keuze van de locatie en had de belangen van de appellant afgewogen tegen het belang van een doelmatige inzameling van afval. De Afdeling oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de plaatsing van de ORAC’s zou leiden tot schade aan zijn woning of dat de herplant van de boom een doorslaggevende factor was. Ook de zorgen over zwerfafval en waardevermindering werden door de Afdeling niet gegrond bevonden. Uiteindelijk werd het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202206626/1/R1.
Datum uitspraak: 24 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Leiden,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2022 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college de locatie aan de Boerhaavelaan te Leiden ter hoogte van nummer 27 aangewezen voor het plaatsen van twee ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s).
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2024, waar [appellant], bijgestaan door Y. Achour, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Hulsegge, O. van der Padt en R. Kossen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij het bestreden besluit is de locatie ter hoogte van de Boerhaavelaan 27 aangewezen voor de plaatsing van twee ORAC’s. [appellant] woont direct naast deze locatie. Hij is het niet eens met het besluit en meent dat voor een andere locatie had moeten worden gekozen.
Beoordelingskader
2.       Bij de keuze van een locatie voor een ORAC moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC.
3.       In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor ORAC’s. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van ORAC’s, ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ORAC, toeneming van verkeer van en naar een ORAC en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een ORAC. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ORAC’s maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464. De Afdeling zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.
4.       Bij het aanwijzen van een locatie voor een ORAC hanteert het college plaatsingscriteria, die zijn neergelegd in het Handboek kwaliteit openbare ruimte.
Behandeling van het beroep
5.       De Afdeling zal aan de hand van de beroepsgronden eerst beoordelen of het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten. Vervolgens zal de Afdeling beoordelen of het college had moeten afzien van het aanwijzen van de locatie omdat er een geschiktere alternatieve locatie is.
Wateroverlast
6.       [appellant] stelt dat de ORAC’s het zogenoemde bypass rioolsysteem, dat in 2016 is aangelegd om wateroverlast bij zijn woning te voorkomen, zou kunnen beschadigen.
6.1.    Het college wijst erop dat de locatie is getoetst aan de ontwerp- en revisiegegevens van het aangelegde rioolsysteem, en stelt dat uit die toetsing blijkt dat het realiseren van de ORAC’s zonder enige schade aan het riool kan worden uitgevoerd.
6.2.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de wijze waarop de toetsing van de voorgenomen locatie in relatie tot aanwezige kabels en leidingen heeft plaatsgevonden.
Het betoog slaagt niet.
Schade
7.       [appellant] wijst er verder op dat de werkzaamheden die in 2021 in de straat zijn uitgevoerd, ten behoeve van de aanleg van een gescheiden rioolsysteem en herinrichting van de straat, hebben geleid tot aanzienlijke schade aan zijn woning. Hij vreest voor verdere schade als gevolg van het plaatsen en gebruiken van de ORAC’s.
7.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het onaannemelijk is dat het aanleggen en legen van de ORAC’s trillingen veroorzaakt die zullen leiden tot schade aan de omliggende woningen. Het aanbrengen van de containers wordt uitgevoerd met een bekisting en daarbij komen geen zware schokken vrij. Het college stelt dat er in de afgelopen jaren op dezelfde manier zo’n 200 containers in de oude binnenstad zijn geplaatst en dat daarvan geen schadegevallen bekend zijn, ook niet bij niet-onderheide woningen. Het legen van de containers gebeurt met voertuigen die qua afmetingen en gewicht vergelijkbaar zijn met de voertuigen die rolcontainers legen, en ook de inzamelfrequentie neemt niet toe, aldus het college.
7.2.    Naar het oordeel van de Afdeling geeft het betoog van [appellant] geen aanleiding om aan de juistheid van dat standpunt te twijfelen. Van een reële kans op schade door trillingen waar [appellant] op wijst is niet gebleken.
Het betoog slaagt niet.
Herplant boom
8.       [appellant] voert aan dat ter hoogte van de locatie een boom stond, die in 2009 is gekapt. Ten onrechte is die boom nooit herplant, en de ORAC’s maken die herplant thans ook blijvend onmogelijk.
8.1.    Het college erkent dat in het verleden ter plaatse een boom heeft gestaan, en dat die omstreeks 2008 is gekapt. Het college kan niet achterhalen waarom er destijds geen boom is herplant op de oude locatie.
8.2.    De Afdeling overweegt dat het tijdsverloop sinds 2008/2009 zodanig groot is, dat het college bij de aanwijzing van de locatie van de ORAC’s  geen bijzondere betekenis meer hoefde toe te kennen aan een mogelijke herplant op precies dezelfde locatie als de locatie van de gekapte boom. Voor zover er nog herplant moet plaatsvinden, kan die immers ook op een andere locatie, waaronder bijvoorbeeld in de middenberm van de Boerhaavelaan, plaatsvinden.
Het betoog slaagt niet.
Zwerfafval
9.       [appellant] betoogt daarnaast dat het plaatsen van de twee ORAC’s veel zwerfafval zal veroorzaken, dat rondom deze containers zal worden geplaatst en voor overlast zal zorgen.
9.1.    Door het college is toegelicht dat de ORAC’s zijn voorzien van een vulgraadsensor die een signaal geeft aan de ophaaldienst zodra de ORAC voor 80% is gevuld en de frequentie van legen wordt aan de hand van dit signaal bepaald. Hierdoor wordt volgens het college voorkomen dat de ORAC te vol raakt en afval wordt bijgeplaatst. Als toch restafval naast de ORAC wordt geplaatst kan dit worden gemeld.
9.2.    In wat [appellant] met betrekking tot zwerfafval heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college de locatie niet heeft kunnen aanwijzen. Gelet op de toelichting van het college mocht het college ervan uitgaan dat eventuele hinder als gevolg van zwerfafval beperkt zal blijven. Over het bijplaatsen van afval heeft de Afdeling eerder overwogen dat dit een kwestie van handhaving is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2724.
Het betoog slaagt niet.
Waardevermindering
10.     [appellant] stelt dat door de plaatsing van de ORAC’s voor zijn deur zijn woning sterk in waarde zal dalen.
10.1.  In de enkele stelling van [appellant] dat de plaatsing van de ORAC’s tot waardevermindering van zijn woning zal leiden, heeft het college geen aanleiding hoeven zien om af te zien van de aanwijzing van de locatie. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van zijn woning als gevolg van de plaatsing van de ORAC’s op de aangewezen locatie in betekenende mate zal dalen. Dit laat onverlet dat eigenaren die menen door de aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van ORAC’s schade te lijden die niet voor hun rekening dient te komen, een verzoek om schadevergoeding tot het college kunnen richten.
Het betoog slaagt niet.
Participatie en parkeergelegenheid
10.2.  De ORAC’s worden geplaatst op een locatie waar tot de herinrichting van de straat in 2022 parkeerruimte aanwezig was. [appellant] stelt dat hij geen inspraak heeft kunnen hebben over die herinrichting en de voorgenomen keuze om ook hier ORAC’s te plaatsen, en daarvoor parkeerruimte voor zijn huis op te offeren. Hij stelt dat ten onrechte geen fysieke inspraakvergaderingen zijn gehouden.
10.3.  Het college heeft uiteengezet dat de herinrichting van de Boerhaavelaan tot stand is gekomen door middel van een participatietraject via www.doemee.leiden.nl. Bewoners hebben in verschillende sessies mee kunnen denken over verschillende ontwerpen en keuzes, onder meer met betrekking tot de manier van inzameling van afval en de locatie van containers. Weliswaar heeft dat participatietraject vanwege de corona-maatregelen grotendeels digitaal plaatsgevonden, maar in de zomer van 2020 heeft ook een bord met ontwerptekening in de wijk gestaan en hebben telefonische spreekuren plaatsgevonden.
10.4.  Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Niet is gebleken dat het college niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in die afdeling. Zo is in april 2021 een ontwerp van het locatieplan ter inzage gelegd en aan de bewoners van de Boerhaavelaan toegestuurd. Daarbij is hun de gelegenheid geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen over het ontwerp. Het voorafgaand aan die fase specifiek bieden van inspraak en plegen van overleg met omwonenden maakt geen deel uit van deze procedure. Wat [appellant] heeft aangevoerd over het moment waarop omwonenden zijn betrokken in het participatieproces heeft dan ook geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit, omdat wel de gelegenheid is geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen, hetgeen [appellant] ook heeft gedaan. Daarop heeft het college in het definitieve besluit gereageerd.
10.5.  De Afdeling stelt verder vast dat in deze procedure uitsluitend het besluit tot aanwijzing van een locatie voor ORAC’s in geding is. De feitelijke herinrichting van de straat die bij de vernieuwing van de riolering heeft plaatsgevonden, staat niet ter beoordeling. Overigens verzetten de plaatsingscriteria die het college hanteert, zich niet tegen ORAC’s op parkeerstroken, als er op het trottoir geen ruimte is. Verder heeft het college erop gewezen dat het aantal parkeerplaatsen in de Boerhaavelaan na de herinrichting nog toereikend is. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om dat standpunt onjuist te achten.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie over de geschiktheid van de locatie
11.     Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de ORAC’s. De Afdeling is van oordeel dat het college een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang bij een doelmatige inzameling van afval dat met plaatsing van de ORAC’s is gediend dan aan het belang van [appellant] bij een ongewijzigd woon- en leefklimaat. Naar het oordeel van de Afdeling is ook geen sprake van een zodanige aantasting van de belangen van [appellant] dat het college had moeten afzien van de aanwijzing van de locatie.
Alternatieve locaties
12.     In overweging 11 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de ORAC’s. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locaties. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
12.1.  In beroep wijst [appellant] op mogelijke alternatieven. Zo zouden de ORAC’s aan de overkant van de Boerhaavelaan, waar de panden diepere voortuinen hebben, kunnen worden geplaatst. Ook zouden de ORAC’s  noordelijker aan de Boerhaavelaan kunnen worden geplaatst, waar meer ruimte is, en de panden onderheid zijn. In een nadere reactie wijst hij nog op de mogelijkheid om de ORAC’s te plaatsen aan de uiteinden van de middenbermen van de Boerhaavelaan.
12.2.  Het college acht de locatie aan de overkant van de Boerhaavelaan niet geschikt vanwege de grote boom die daar staat, en vanwege de kabels en leidingen die daar liggen. De noordelijke locaties aan de Boerhaavelaan voldoen niet aan het uitgangspunt dat de loopafstand niet meer dan 125 m bedraagt. Locaties in de middenberm van de Boerhaavelaan zijn volgens het college niet geschikt omdat die ten koste zouden gaan van de groenstructuur en bovendien mogelijk verkeersonveilige situaties zouden opleveren.
12.3.  De Afdeling stelt vast dat het college de voor- en nadelen van de aangewezen en de alternatieve locaties heeft bezien, tegen elkaar heeft afgewogen en voor de aangewezen locatie heeft gekozen. De Afdeling is van oordeel dat het college, in aanmerking genomen de beleidsruimte die het college hierbij heeft, deze keuze zo heeft mogen maken. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de aangedragen alternatieve locaties zodanig geschikter zijn voor plaatsing van de ORAC’s dat het college een van die locaties had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
13.     Het beroep is ongegrond.
14.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024
374