202300464/1/R1.
Datum uitspraak: 24 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Petten, gemeente Schagen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Schagen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Recreatiepark Corfwater" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en Het Nieuwe Strand Petten B.V hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2024, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Hollenberg, advocaat te Alkmaar, en J.F.J. Kaandorp, is verschenen. Voorts zijn ter zitting Het Nieuwe Strand Petten B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Buiter, advocaat te Alkmaar, en [gemachtigde] en Landgoed Börkerheide, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 5 maart 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan voorziet aan de noordkant van de kern van Petten in de transformatie van een bestaande camping in een publiek toegankelijk gebied met maximaal 150 recreatiewoningen, een horecagelegenheid en een zogenoemd experience center. Het Nieuwe Strand Petten is initiatiefnemer van het project. [appellant] woont in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied en meent dat een dergelijke grote ontwikkeling niet passend is op deze locatie.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden
4. [appellant] stelt in de eerste plaats dat het plan ten onrechte niet in samenhang is beoordeeld met de bestaande plannen om het ten noorden van het plangebied gelegen hotel te herontwikkelen.
4.1. De raad wijst erop dat weliswaar de opstallen van de camping en het hotel in het bezit zijn van dezelfde ontwikkelaar, maar dat de ontwikkelingen verder los van elkaar kunnen worden gezien. Voor het hotel wordt een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure doorlopen.
4.2. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet op wat [appellant] heeft aangevoerd is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing een goede ruimtelijke ordening dient. Zij betrekt daarbij dat er - anders dan de nabijheid en de eigendomspositie - geen samenhang bestaat tussen het beoogde gebruik van de twee gebieden, die elk hun eigen voorzieningen en een eigen toegangswegen hebben.
Het betoog slaagt niet.
5. [appellant] betoogt daarnaast dat het vakantiepark midden in een woonwijk wordt gesitueerd, en hij vreest dat daardoor het karakter van die woonwijk volledig zal worden ondergesneeuwd. Hij meent dat dit ook niet in overeenstemming met de toepasselijke structuurvisie is.
5.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het recreatiepark niet midden in een woonwijk is gesitueerd, maar tussen de woonwijk en de zee. Ook had het plangebied in het voorgaande plan al een recreatieve bestemming, die jaarrond kon worden gebruikt. Van strijd met de structuurvisie is evenmin gebleken; de herontwikkeling van de camping tot recreatiewoningen in een duinlandschap past daarin.
Het betoog slaagt niet.
6. [appellant] wijst verder op de nabijheid van Natura 2000-gebieden en is van mening dat de door het beoogde vakantiedorp met veel verkeersbewegingen veroorzaakte stikstofdepositie zich daarmee niet verdraagt.
6.1. De raad wijst op de ten behoeve van de vaststelling van het plan gemaakte stikstofdepositieberekeningen waarin is geconcludeerd dat aanleg en gebruik van het recreatiepark, in vergelijking met het gebruik van de bestaande camping, niet leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
6.2. De Afdeling stelt vast dat [appellant] deze berekeningen niet inhoudelijk heeft bestreden. In hetgeen hij heeft aangevoerd kan dan ook geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet op die berekeningen heeft mogen baseren.
Het betoog slaagt niet.
7. [appellant] vraagt zich voorts af hoe de Wet bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) zal worden nageleefd.
7.1. De Afdeling overweegt dat de Wet Bibob niet van toepassing is op het onderhavige ambtshalve besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan. Reeds in verband daarmee kan het betoog van [appellant] niet leiden tot vernietiging van dit plan.
Het betoog slaagt niet.
8. [appellant] heeft ten slotte nog verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van Afdeling van 20 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2024:698, over het bestemmingsplan "Hotel Corfwater" en de daarvoor verleende omgevingsvergunning. In die uitspraak is tot uitdrukking gebracht dat de Afdeling niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep tegen de omgevingsvergunning omdat het daarvoor genomen coördinatiebesluit niet in werking was getreden voorafgaand aan de voorbereiding van het plan en de omgevingsvergunning. 8.1. De Afdeling stelt vast dat de door [appellant] genoemde uitspraak niet van belang is voor deze beroepsprocedure. Het onderhavige bestemmingsplan is immers niet gecoördineerd voorbereid met een omgevingsvergunning.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024
374