202304082/1/R1 en 202304082/2/R1.
Datum uitspraak: 24 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend in Weert,
appellant,
en
de raad van de gemeente Weert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Oud Boshoven 4" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 juli 2024, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. M. Arts, is verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. M.P. van Vroonhoven, advocaat te Weert, als partij gehoord. [appellant] heeft, vertegenwoordigd door mr. R. Sahin, advocaat te Nieuwegein, via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip, van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 26 januari 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Toepassing artikel 8:86 van de Awb
2. Ter zitting is aan de orde gekomen of de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. [appellant], de raad en [partij] hebben desgevraagd te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de toepassing van artikel 8:86 van de Awb. De voorzieningenrechter ziet ook verder geen beletselen voor toepassing van dat artikel. Hij zal daarom niet alleen op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening beslissen, maar ook uitspraak doen in de hoofdzaak.
Inleiding
3. Het plan voorziet in de herontwikkeling van een voormalig bedrijventerrein. De ter plaatse aanwezige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en zal worden vervangen door vijf woningen, waarvan vier twee-onder-een-kapwoningen en één vrijstaande woning.
4. [appellant] is woonachtig op het adres [locatie A]. Zijn perceel is direct tegenover het plangebied gelegen. [appellant] vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat als gevolg van de realisatie van het plan.
Beroepsgronden [appellant]
Behoefte aan de voorziene woningen
5. [appellant] betoogt dat er geen behoefte is aan de woningen waar het plan in voorziet. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar het door Etil Research opgestelde woningmarktonderzoek voor de regio Midden-Limburg van 13 augustus 2018 (hierna: het woningmarktonderzoek). Hieruit komt naar voren dat er in de gemeente Weert behoefte is aan kwalitatief hoogwaardige appartementen met een lift en grondgebonden seniorenwoningen. De raad heeft op geen enkele wijze gemotiveerd dat de behoefte aan het in het plan voorziene woningtype zich zal voordoen. Volgens [appellant] blijkt zelfs uit het woningmarktonderzoek dat van twee-onder-een-kapwoningen een overschot in de regio wordt verwacht.
5.1. De raad stelt dat de omstandigheden op de woningmarkt sinds het woningmarktonderzoek drastisch zijn gewijzigd, als gevolg van een toenemende vraag naar het aantal woningen. Naar verwachting stijgt het aantal huishoudens in de gemeente Weert harder dan de prognoses die in het verleden zijn afgegeven. Hierdoor loopt de woningbouw achter op de groei van het aantal huishoudens in de gemeente. Volgens de raad is er wel degelijk een behoefte aan de in het plan voorziene woningen, mede omdat de woningen gericht zijn op doorstromers en hierdoor andere woningen vrijkomen. Bovendien zijn de woningen aanpasbaar en daarmee levensloopbestendig te maken, aldus de raad.
5.2. De voorzieningenrechter overweegt dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op de ontwikkelingen op de woningmarkt van de afgelopen jaren, in de regio behoefte bestaat aan het type woningen waarin het plan voorziet. In het aangevoerde wordt geen aanleiding gezien voor een ander oordeel, omdat het standpunt van [appellant] is gebaseerd op verouderde informatie.
Het betoog slaagt niet.
Stedenbouwkundige inpassing
6. [appellant] betoogt dat de vormgeving van de bouwvlakken in het plan stedenbouwkundig niet passend is. Volgens [appellant] voorziet het plan in twee bouwvlakken met een te grote inhoud en bouwmassa. Ook wordt in het plan een afwijkende rooilijn gehanteerd ten opzichte van de omgeving. Hierdoor ontstaat een afwijkend straatbeeld dat afdoet aan het karakter van de omgeving. [appellant] stelt een alternatieve indeling van het plangebied voor, met slechts één bouwvlak voor twee-onder-een-kapwoningen met een lengte van maximaal 30 meter.
6.1. De raad stelt in de plantoelichting dat de voorziene woningen passend zijn in de omgeving, omdat hier veel diverse woningen aanwezig zijn. Het plan voorziet in de herontwikkeling van een bedrijfslocatie, juist met het oogmerk het perceel ruimtelijk en functioneel beter in de omgeving te laten passen. Daarnaast geeft de vrijstaande woning invulling aan een open plek tussen bestaande bebouwing. Over de voorgevelrooilijn stelt de raad dat de afstand tussen de bebouwing en de weg wordt vergroot van 5 naar 9 meter en dat deze afstand niet afwijkt ten opzichte van naburige percelen. Ook is bij de situering van de rooilijn en de gekozen bouw- en goothoogtes aangesloten bij de omliggende woningen. De voorzieningenrechter acht dat op basis van een vergelijking met de situatie op andere percelen aan de noordkant van deze straat niet onjuist. Ter zitting heeft de raad verder toegelicht dat hij het door [appellant] aangedragen alternatief in de afweging heeft betrokken, maar tot de conclusie is gekomen dat dit financieel niet haalbaar is. [appellant] heeft dit standpunt niet bestreden. Met het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter deugdelijk gemotiveerd dat de voorziene ontwikkeling stedenbouwkundig gezien passend is.
Het betoog slaagt niet.
Natura 2000-gebieden
7. [appellant] betoogt dat in het plan ten onrechte is geconcludeerd dat de voorziene ontwikkeling niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie en geen negatieve gevolgen heeft voor omliggende Natura 2000-gebieden. De raad had onderzoek moeten doen naar de stikstofgevolgen in de aanlegfase van het plan.
7.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Natura 2000-gebieden "Weerter- en Budelerbergen en Ringselven" en "Sarsven en De Banen" het dichtst bij de woning van [appellant] gelegen zijn. Zijn woning bevindt zich echter op een afstand van meer dan 2 km ten opzichte van deze gebieden. Gelet op die afstanden maken deze Natura 2000-gebieden geen deel uit van de woon- en leefomgeving van [appellant]. Er bestaat daarom geen verwevenheid van zijn belang bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving en de algemene belangen die de Wet natuurbescherming beoogt te beschermen (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1842, onder 14.1). Dit betekent dat hij zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet op die norm kan beroepen. Omdat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond, ziet de voorzieningenrechter af van een inhoudelijke bespreking daarvan. Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
10. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. De Groot
voorzieningenrechter
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024
195-1049