202206223/1/R1.
Datum uitspraak: 1 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
de raad van de gemeente Sluis,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "camping International" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Camping International B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2024, waar [appellant sub 2], [appellant sub 1], bijgestaan door mr. G.H. Blom, rechtsbijstandverlener, [appellant sub 3] en anderen, bij monde van [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door A. Schreijenberg, advocaat te Middelburg, en S.M. den Haan, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Camping International, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door ing. R. Louwes, adviseur, en ing. M.M. Jansen als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 30 september 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Relevante bepalingen
2. De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bij deze uitspraak behorende bijlage.
Intrekkingen
3. Ter zitting heeft de raad zijn betoog over de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 2] ingetrokken.
[appellant sub 1] heeft ter zitting zijn beroepsgronden over water en licht ingetrokken.
Kader vaststelling bestemmingsplan
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Inleiding
5. Camping International exploiteert een camping op het adres Sint Bavodijk 2D te Nieuwvliet, gemeente Sluis. Zij wenst een herinrichting en een kwaliteitsverbetering van het kampeerterrein te realiseren. Bij de herinrichting van het terrein worden een aangrenzende voormalige boomgaard en het terrein van Pierewiet, waar dagrecreatieve voorzieningen voor kinderen en een minicamping aanwezig zijn, betrokken. Die gronden hadden onder het vorige plan een agrarische bestemming. De voormalige boomgaard en het terrein van Pierewiet liggen aan de zuid- en zuidoostkant van het bestaande campingterrein. De kwaliteitsverbetering van het kampeerterrein bestaat uit het vergroten van de standplaatsen, het aanpassen van de accommodaties, het realiseren van privé-sanitair op de standplaatsen en de verbetering van het voorzieningenniveau. Ook worden de sport- en spelvoorzieningen van Pierewiet geïntegreerd in de camping. Verder voorziet het plan in een verplaatsing van de oorspronkelijke dierenweide naar de voormalige boomgaard. Hoewel het campingterrein groter wordt, zal het aantal standplaatsen niet toenemen, volgens de plantoelichting.
Bij besluit van 25 september 2014 heeft de raad een bestemmingsplan ten behoeve van de uitbreiding van de camping ter plaatse van de voormalige boomgaard en de herbestemming van het terrein van Pierewiet vastgesteld. Bij uitspraak van 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2416, heeft de Afdeling dat besluit, na het doen van een tussenuitspraak, geheel vernietigd. De raad heeft vervolgens bij besluit van 29 september 2016 opnieuw een bestemmingsplan vastgesteld. Bij besluit van 5 juli 2018 heeft de raad dit plan gewijzigd en opnieuw vastgesteld. De Afdeling heeft beide besluiten bij uitspraak van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3014, eveneens na het doen van een tussenuitspraak, vernietigd. Het nu voorliggende plan beoogt de gebreken die de Afdeling in de vorige uitspraken heeft geconstateerd, te herstellen. Daarbij is ook rekening gehouden met een verslag van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak van 5 februari 2019 (hierna: STAB-verslag). Dat verslag is uitgebracht in het kader van de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 4 september 2019 en heeft vooral betrekking op de geluidbelasting bij de omwonenden.
5.1. De plangrenzen omvatten het terrein van de bestaande camping, de voormalige boomgaard en de gronden van Pierewiet. Aan de noordkant wordt het plangebied begrensd door de Molenweg, aan de oostkant door de Sint Bavodijk, aan de westkant de Mettenijedijk en aan de zuidkant een sportveld en enkele woningen aan de Prinses Wilhelminastraat.
5.2. [appellant sub 1] woont op het adres [locatie A] te Nieuwvliet. [appellant sub 2] is eigenaar van de woning op het adres [locatie B] te Nieuwvliet. [appellant sub 3] en anderen wonen aan de Prinses Wilhelminastraat. Hun woningen staan aan de (zuid)oostkant van het terrein van Pierewiet. De tuinen van die woningen grenzen aan het plangebied.
5.3. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen kunnen zich met name niet verenigen met het plan voor zover dat voorziet in de uitbreiding van de camping ter plaatse van de voormalige boomgaard. Die boomgaard diende vroeger als een bufferzone tussen de camping en de woningen. Zij stellen dat zij geluidoverlast van het gebruik van de speelvoorzieningen vlakbij hun woningen en tuinen ondervinden. De openingstijden van de speelvoorzieningen op dit deel van de camping zouden volgens hen moeten worden begrensd.
PROCEDURELE ASPECTEN
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat in het raadsvoorstel diverse bijlagen zijn genoemd, waaronder de "Second opinion geluidsonderzoek" van Peutz, gedateerd 23 februari 2022, en een e-mailbericht met de titel "Reactie op de aanpassing zienswijzen geluid", eveneens van Peutz en gedateerd 11 april 2022. Die zijn echter niet daadwerkelijk toegevoegd aan de vergaderstukken en ook niet ter inzage gelegd met het plan. Daardoor hebben zowel de raad als zijzelf die documenten niet kunnen beoordelen.
[appellant sub 2] betoogt verder dat de procedure te lang heeft geduurd en dat de raad de door de Afdeling gestelde termijnen niet naleeft. Hij wijst erop dat het plan pas drie maanden na de vaststelling ervan ter inzage is gelegd. Daarmee is artikel 3.8, derde lid, van de Wro geschonden.
6.1. De raad heeft ter zitting verklaard dat hij de genoemde documenten heeft gezien en heeft beoordeeld in het kader van de vaststelling van het plan. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen. Met betrekking tot de stelling dat beide documenten ter inzage hadden moeten liggen met het plan en dat artikel 3.8, derde lid, van de Wro is geschonden, overweegt de Afdeling dat deze gestelde onregelmatigheden van na het nemen van het bestreden besluit zijn en daarom niet tot vernietiging ervan kunnen leiden. Overigens heeft de raad de documenten bij zijn verweerschrift, gedateerd 17 maart 2023, gevoegd, zodat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ruimschoots in de gelegenheid zijn geweest om hierop te reageren. Zij zijn dus in zoverre niet in een nadeliger positie komen te verkeren. Het betoog slaagt niet.
Aanpassingen in het plan en onvolledige behandeling zienswijze
7. [appellant sub 2] betoogt dat in de nota van zienswijzen is vermeld dat er aanpassingen aan en aanvullingen op het plan worden gedaan. Uit de versies van het plan op de gemeentelijke website en op www.ruimtelijkeplannen.nl blijkt niet dat het plan is aangepast of aangevuld. Verder betoogt [appellant sub 2] dat de raad te summier is ingegaan op zijn zienswijzen.
7.1. In het besluit van 23 juni 2023 staat dat de raad heeft ingestemd met de nota van zienswijzen en dat het plan gewijzigd is vastgesteld. [appellant sub 2] heeft niet geconcretiseerd welke aanpassingen en aanvullingen, vermeld in de nota van zienswijzen, niet zijn opgenomen in het vastgestelde plan zoals dat is gepubliceerd. Verder verzet artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog slaagt niet.
Publicatie bodemonderzoek
8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de resultaten van een verkennend bodemonderzoek niet zijn gepubliceerd en dus ook niet geverifieerd kunnen worden.
8.1. De Afdeling overweegt dat een rapport van het verkennend bodemonderzoek bij het vastgestelde plan is gevoegd, zoals dat op de landelijke voorziening is gepubliceerd. Dit betoog mist feitelijke grondslag.
INHOUDELIJKE ASPECTEN
Planbeschrijving en vorige bestemmingsplannen
9. [appellant sub 1] betoogt dat enkele voorzieningen binnen de camping, zoals een dierenschuur, voetbalkooien, een gebouw voor sanitaire voorzieningen en een klimtoren zijn gerealiseerd in strijd met het vorige plan. Volgens hem geeft de plantoelichting een onjuist beeld van de historische situatie. Verder betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen dat in de plantoelichting ten onrechte niet is vermeld dat de voormalige boomgaard officieel nog steeds een agrarische bestemming heeft.
[appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen betogen voorts dat in de toelichting is vermeld dat de grondwal in het zuidoosten van het plangebied 3 m hoog is en dat daarop beplanting staat. Volgens hen is de wal lager en is de beplanting niet goed onderhouden.
9.1. De Afdeling stelt voorop dat in deze procedure niet voorligt of de genoemde voorzieningen in strijd met vorige bestemmingsplannen of verleende vergunningen zijn opgericht. In de nu voorliggende procedure beoordeelt de Afdeling of de raad de voorzieningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, redelijkerwijs ruimtelijk aanvaardbaar heeft kunnen achten. In dat kader beoordeelt de Afdeling niet of Camping International de planregels, bijvoorbeeld de regels die betrekking hebben op de hoogte van de grondwal en de begroeiing daarop, naleeft of heeft nageleefd. Voor zover appellanten de planregels aanvechten, beoordeelt de Afdeling wel of die planregels handhaafbaar zijn. Nog daargelaten dat de plantoelichting geen juridisch bindende betekenis heeft, overweegt de Afdeling verder dat in paragraaf 2.3 van de plantoelichting is omschreven dat het plan een functiewijziging ter plaatse van de "dierenweide (voormalige boomgaard)" van agrarisch naar verblijfsrecreatie omvat. Hieruit blijkt duidelijk dat de vorige bestemming een agrarische was.
Dit betoog slaagt niet.
Oppervlakteverdeling
10. [appellant sub 2] betoogt dat de begrenzing van de gronden met de bestemmingen "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en "Recreatie - Dagrecreatie" niet overeenstemmen met de oppervlaktes die in de plantoelichting zijn ingetekend op een overzichtskaartje van de feitelijke situatie.
10.1. De Afdeling overweegt dat de begrenzingen op de planverbeelding en de daarmee samenhangende planregels bepalen welke activiteiten en gebouwen daar zijn toegestaan. Een tekening in de plantoelichting van de feitelijke situatie is dat op zichzelf niet. In de plantoelichting is een kaart opgenomen met daarop de omvang van de camping, de minicamping, de gronden van het speelterrein en de voormalige boomgaard. [appellant sub 2] heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom het uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is dat de begrenzing van de bestemmingen op de verbeelding overeenkomen met de oppervlakteverdeling op het kaartje in de toelichting. Het betoog slaagt niet.
Beleid en Verordening
Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) en Zeeuwse Omgevingsvisie
11. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat het plan in strijd met de NOVI en de Omgevingsvisie van de provincie Zeeland is vastgesteld. Zij voeren aan dat volgens dat beleid een gezonde en veilige fysieke leefomgeving geborgd moet worden. Het plan staat echter haaks op de waardevolle leefomgeving en levert geen positieve bijdrage aan het klimaat. Zo zijn de gronden waar voorheen een perenboomgaard was, nu bestemd voor verblijfsrecreatie. Ook wordt enkel rekening gehouden met het financiële belang van Camping International en niet met hun woon- en leefklimaat, aldus appellanten. Tot slot stellen zij dat niet duidelijk is gemaakt waarom het beschikbaar stellen van een bunker voor vleermuizen de uitbreiding van de camping met 0,55 ha kan compenseren.
11.1. De Afdeling stelt voorop dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet gebonden is aan nationaal of provinciaal ruimtelijk beleid, maar dat hij daarmee wel rekening moet houden. De raad is wel gebonden aan zijn eigen gemeentelijke ruimtelijke beleid.
In hoofdstuk 3 van de plantoelichting heeft de raad beschreven hoe hij rekening heeft gehouden met het nationale en het provinciale beleid. Wat de gevolgen voor de leefomgeving betreft, is in hoofdstuk 4 van de plantoelichting een beschrijving van die gevolgen gegeven en een verklaring waarom die volgens de raad aanvaardbaar zijn. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de raad geen rekening heeft gehouden met de NOVI en met de Zeeuwse Omgevingsvisie. Met betrekking tot de compensatie voor de uitbreiding van de camping overweegt de Afdeling dat de plantoelichting vermeld dat een vereveningsprincipe is toegepast. Dit principe is geënt op het provinciale beleid. Op de zitting heeft de raad nog toegelicht dat hij de bouw van de stal wil compenseren met het aanleggen van faunavoorzieningen binnen het plangebied. Daartoe behoort ook het aanpassen van de bunker om die geschikt te maken voor het verblijf van vleermuizen. Het betoog dat geen rekening is gehouden met nationaal en provinciaal beleid slaagt, gezien het voorgaande, niet.
Gemeentelijk beleid
12. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan ook niet past in het gemeentelijk beleid. Zij voeren aan dat het plan niet voldoet aan het beleid zoals verwoord in het document "Krachtig Verbonden" en de "Kadernota Recreatief Verblijf" (hierna: de Kadernota). Zo is niet duidelijk welke duurzame elementen, zoals bedoeld in het document "Krachtig Verbonden", worden ingezet. Ook het aspect burgerparticipatie en samenwerking tussen initiatiefnemers en belanghebbenden is onvoldoende.
12.1. De raad heeft op de zitting toegelicht dat onder kwaliteitsverbetering van de camping ook verduurzaming valt. Daartoe behoort ook het aanleggen van faunavoorzieningen. Verder is het nieuw opgerichte sanitairgebouw voorzien van een warmtepomp. Met betrekking tot de participatie en samenwerking heeft de raad toegelicht dat omwonenden mogelijkheden voor inspraak hebben gehad en dat - zonder succes - een mediationtraject is doorlopen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben het voorgaande niet bestreden. Wat betreft de Kadernota hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet inzichtelijk gemaakt waarom het plan hieraan niet voldoet. De Afdeling ziet in het aangevoerde daarom geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd is met het gemeentelijk beleid. Dit betoog slaagt niet.
Strijd Omgevingsverordening 2018 (hierna: de Omgevingsverordening)
13. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat het plan in strijd is met artikel 2.10 van de provinciale Omgevingsverordening en dat er geen goede motivering is gegeven om af te wijken van deze bepaling. [appellant sub 1] voert aan dat volgens deze bepaling een nieuw verblijfsrecreatieterrein of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein uitsluitend is toegelaten in de in bijlage 5 aangewezen badplaatsen. Nieuwvliet maakt hiervan geen deel uit. Ook is Nieuwvliet in bijlage 5 niet aangewezen als aandachtsgebied. Nu de uitbreiding niet is onderbouwd, kan deze niet plaatsvinden.
[appellant sub 2] betoogt dat niet aan de voorwaarden in bijlage D, onder 1, van de Omgevingsverordening is voldaan. Hij voert aan dat de stelling van de raad dat het aan te leggen landschap bestaat uit een fruitgaardcamping onjuist is. De perenboomgaard is immers verwijderd en daarvoor in de plaats is er een pannakooi op een betonnen ondergrond aangelegd. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het landschap niet goed wordt onderhouden en dat onderhoud ook niet is geborgd. Ook wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat de ontwikkeling een toegevoegde waarde heeft voor de leefomgeving.
13.1. De Afdeling stelt vast dat het plangebied niet ligt in een in bijlage 5 van de Omgevingsverordening aangewezen badplaats. Op grond van het vijfde lid van artikel 2.10 van de Omgevingsverordening is een uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein, zoals hier aan de orde, wel mogelijk buiten de hiervoor bedoelde badplaatsen. Daarvoor moet aan de voorwaarden, genoemd onder a tot en met d in het vijfde lid, worden voldaan. De Afdeling stelt vast dat de voorwaarden b, c en d, van het vijfde lid in het voorliggende geval niet aan de orde zijn, aangezien het plangebied niet ligt in een gebied met de aanduiding "Groene Zeeuwse Topkwaliteit" of de aanduiding "Beschermingsgebied" zoals weergegeven op de kaarten in bijlage 5. Dit betekent, samengevat, dat enkel aan voorwaarde a moet worden voldaan. Deze voorwaarde behelst dat in de toelichting op een bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat aan de in bijlage D, onder 1, opgenomen uitgangspunten wordt voldaan. In bijlage D, onder 1, zijn die uitgangspunten verwoord in voorwaarden A tot en met D.
De Afdeling begrijpt de betogen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] aldus, dat niet is voldaan aan de onder A genoemde voorwaarde dat het nieuw uit te breiden terrein integraal deel uitmaakt van een (nieuw) landschap en dat het beheer en onderhoud van het landschap geborgd is. Anders dan appellanten is de Afdeling is van oordeel dat de raad voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat met de bouw- en gebruiksregels in het plan is geborgd dat de uitbreiding past in het landschap. Zo is het in gebruik nemen van de gronden met de aanduiding "voorwaardelijke verplichting grondwal" voor verblijfsrecreatie alleen toegestaan als op het terrein van de voormalige boomgaard minimaal 1 fruitboom per 200 m2 wordt geplant. Ook mag de oppervlakte van bouwwerken voor recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen niet meer bedragen dan 13% van de oppervlakte van die gronden. Tot slot voorziet het plan bij wijze van voorwaardelijke verplichting in een grondwal aan de zuidoostelijke zijde van de voormalige boomgaard. Deze grondwal moet beplant en ook onderhouden worden. Over het betoog dat de grondwal niet is of wordt onderhouden, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van naleving van de planregels is die in deze procedure niet aan de orde kan zijn. In wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling daarom geen grond voor het oordeel dat de raad niet het standpunt mocht innemen dat aan voorwaarde A is voldaan.
Voor zover appellanten hebben gewezen op de toegevoegde waarde, zoals bedoeld onder voorwaarde D, heeft de raad uiteengezet dat het plan een kwaliteitsverbetering van het campingterrein mogelijk maakt, waarbij duurzaamheid aandacht krijgt. Ook heeft de raad toegelicht dat in verband met de verevening faunavoorzieningen worden aangelegd. In wat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben aangedragen, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de door de raad gegeven toelichting te twijfelen. De raad heeft daarom het standpunt mogen innemen dat ook aan voorwaarde D is voldaan.
Het voorgaande brengt de Afdeling tot de conclusie dat de raad terecht heeft gesteld dat het plan niet in strijd is met artikel 2.10 van de Omgevingsverordening. Het betoog slaagt niet.
Ruimtelijke gevolgen
Stikstof
14. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de stikstofberekeningen ondeugdelijk en onduidelijk zijn.
14.1. De Afdeling overweegt dat de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op meer dan 2 km van het voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe staan. Gelet op die afstand maakt het Natura 2000-gebied geen deel uit van de woon- en leefomgeving van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en bestaat er geen verwevenheid tussen hun belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving en de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2175). Dit betekent dat zij zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet op die norm kunnen beroepen. Nu het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond, ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan. Water
15. [appellant sub 2] heeft ter zitting betoogd dat het plan ten onrechte niet voorschrijft dat schoon hemelwater wordt hergebruikt.
15.1. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 2] niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij ruimtelijk nadelige gevolgen ondervindt van het niet hergebruiken van schoon hemelwater binnen de camping. Al om die reden kan het betoog niet slagen.
Geluid
Toetsingskader
16. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen vrezen allen geluidoverlast vanwege de uitbreiding van de camping. Het gaat hen vooral om geschreeuw van kinderen die de speelvoorzieningen op het terrein van Pierewiet en ter plaatse van de voormalige boomgaard gebruiken. Tot deze voorzieningen behoren de tokkelbaan, het toekomstige zwembad, het springkussen en de dierenweide.
16.1. De raad heeft bij de aanvaardbaar te achten geluidbelasting bij de omliggende woningen aansluiting gezocht bij de Brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure). Daarin zijn afstanden aanbevolen die kunnen worden aangehouden tussen woningen en bedrijven. Die aanbevolen afstanden zijn afhankelijk van het type omgeving waarin het plangebied ligt. Om er zeker van te zijn of er op het punt van geluid sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, heeft de raad ook een akoestisch onderzoek laten uitvoeren. Het meest recente onderzoek daarnaar heeft geresulteerd in een rapport van Rho, gedateerd 28 februari 2022. Dat rapport is aan dit plan ten grondslag gelegd. Daarin zijn onder meer de eerdere uitspraken van de Afdeling en het STAB-verslag als uitgangspunt genomen.
VNG-brochure, gebiedstypering
17. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat de raad ten onrechte het gebied rondom het plangebied niet heeft aangemerkt als rustige woonwijk zoals bedoeld in de VNG-brochure.
17.1. De Afdeling overweegt dat zij eerder in de uitspraken van 3 februari 2016 en 21 maart 2018 heeft overwogen dat de raad de omgeving van het plangebied heeft kunnen aanmerken als gemengd gebied. De Afdeling ziet in het nu aangevoerde geen grond om anders te oordelen dan zij in de voornoemde uitspraken heeft gedaan. Daarbij wijst de Afdeling er ten overvloede op dat voor de gebiedstypering op grond van de
VNG-brochure de subjectieve waardering van appellanten van de straten waarin zij wonen niet van belang is. Het betoog slaagt niet.
VNG-brochure, afstanden en geluid
18. [appellant sub 1] betoogt dat er, ook als wordt uitgegaan van een "gemengd gebied", niet wordt voldaan aan de in de VNG-brochure opgenomen richtafstand van 30 m, zoals die is aanbevolen voor kampeerterreinen tot een geluidgevoelige (woon)functie. De afstand tussen de woningen aan de Wilhelminastraat en de in het plan voorziene kampeermiddelen is 22 m. Verder is bij het beoordelen van de afstand geen rekening gehouden met de uitbreidingsmogelijkheden van zijn woning. Tot slot betoogt hij dat de afstand tot het speelterrein van Pierewiet te kort is. Ook de afstand van 37 m tot het nieuw mogelijk gemaakte zwembad is volgens [appellant sub 1] te kort.
18.1. De raad stelt dat voor een gemengd gebied de richtafstand voor het maatgevende aspect, in dit geval geluid, 30 m is. Verder stelt de raad dat de maatgevende functies op de gronden van de voormalige boomgaard niet de standplaatsen van het kampeerterrein, maar parkeren, horeca, animatie-activiteiten, centrale voorzieningen, sportvelden en het zwembad zijn. Om die reden worden deze functies op het uitbreidingsterrein uitgesloten in een zone langs de rand van het kampeerterrein. Daarmee is veiliggesteld dat de afstand tot de woonpercelen voor deze functies minimaal 37 m bedraagt. Op kortere afstand zijn alleen verblijfsfuncties zoals kampeermiddelen, gebouwen voor recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen, een dierenweide, een visvijver en een speelterrein toegestaan.
18.2. De raad heeft, om een aanvaardbare geluidbelasting ter plaatse van de omliggende woningen te waarborgen, aan de gronden waar de uitbreiding van de camping plaatsvindt diverse bestemmingen en aanduidingen toegekend.
De gronden van de voormalige boomgaard hebben de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" gekregen. Tussen die gronden en de woningen en tuinen van omwonenden ligt een 10 m brede strook grond met een groenbestemming. Van die 10 m heeft een strook van 7 m breed de aanduiding "Groen -1" toegekend gekregen. Hier is alleen een grondwal toegestaan.
Op de gronden van de voormalige boomgaard zijn op grond van de planverbeelding en planregels minder activiteiten en bouwwerken mogelijk naarmate die gronden dichter bij de groenbestemming - en dus ook de woningen van omwonenden - liggen. Op de gronden met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" mag - kort weergegeven - verblijfsrecreatie in kampeermiddelen, in bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en in recreatiewoningen plaatsvinden. Verder zijn die gronden - voor zover van belang - ook bestemd voor bij die functies behorende voorzieningen, zoals sport- en spelvoorzieningen, een zwembad en een dierenweide. Maar voor gronden die binnen een afstand van 50 m tot de gevels van de woningen aan de Prinses Wilhelminastraat liggen, geldt de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - alleen kampeermiddelen en bouwwerken voor recreatief nachtverblijf". Daarmee zijn hier geen animatie-activiteiten, sportvelden, een zwembad, een restaurant, beheers- en dienstgebouwen en parkeergelegenheid toegestaan. Voor zover die gronden ook nog binnen een afstand van 30 m van de gevels van de woningen aan de Prinses Wilhelminastraat liggen, geldt daarnaast nog de aanvullende aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 3" en - voor een klein deel - "specifieke bouwaanduiding - 2", als gevolg waarvan speeltoestellen op die gronden niet hoger mogen zijn dan 2 m respectievelijk 1,5 m.
Het terrein van Pierewiet heeft de bestemming "Recreatie - Dagrecreatie" gekregen. Aan de zuidoostelijke kant van het terrein van Pierewiet, waar een deel van de tokkelbaan staat, is nog de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - beperking gebruikstijden tokkelbaan" toegekend. De bouwhoogte is daar beperkt tot 2 m.
De afstand vanaf de woning van [appellant sub 1] tot de gronden met de bestemming "Recreatie - Dagrecreatie" is 30 m. De afstand van zijn woning tot de gronden met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is 25 m.
De woningen van [appellant sub 3] en anderen staan ten opzichte van de woning van [appellant sub 1] op gelijke afstand of verder van de gronden met die beide bestemmingen.
De afstand van de woning van [appellant sub 2] tot de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - alleen kampeermiddelen en bouwwerken voor recreatief nachtverblijf" is 22 m. De afstand tot de overige gronden van de voormalige boomgaard is 45 m. De afstand van zijn woning tot de gronden met de bestemming "Recreatie - Dagrecreatie" is 100 m.
18.3. De Afdeling overweegt dat in de VNG-brochure is vermeld dat de richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het plan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Niet gebleken is dat [appellant sub 1] nog bouwmogelijkheden aan de zijde van het kampeerterrein heeft. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd bij het bepalen van de afstand tussen de camping en de woning van [appellant sub 1].
18.4. De Afdeling overweegt dat uit het samenstel van de planverbeelding en de planregels volgt dat ook binnen de richtafstand van 30 m speeltoestellen zijn toegestaan. De raad kan ervoor kiezen om af te wijken van de afstanden die zijn aanbevolen in de VNG-brochure, mits hij motiveert dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt geborgd. De raad heeft in dat verband laten onderzoeken of de geluidbelasting vanwege het speelterrein van Pierewiet en de activiteiten ter plaatse van de voormalige boomgaard, voor zover die gronden binnen een afstand van 30 m tot woningen liggen, voldoen aan de in de VNG-brochure aanbevolen geluidwaarden. Dat onderzoek heeft geleid tot het hiervoor genoemde akoestisch rapport van Rho. In dat onderzoek is niet alleen de geluidbelasting door het gebruik van speeltoestellen binnen een afstand van 30 m berekend, maar ook de geluidbelasting door andere activiteiten op het terrein van Pierewiet en de voormalige boomgaard.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen hebben de aannames en uitkomsten, zoals verwoord in dit akoestisch onderzoek, op een groot aantal punten bestreden. De Afdeling zal eerst de beroepsgronden tegen de aannames en uitgangspunten voor het onderzoek bespreken. Daarna zullen de gronden tegen de uitkomst worden besproken.
Uitgangspunten: bedrijfstijden
19. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat het akoestisch rapport uitgaat van specifieke tijden of tijdvakken dat de speelvoorzieningen worden gebruikt, maar dat die tijden vrijwel niet in het plan zijn vastgelegd. Daarmee ontstaat rechtsonzekerheid. [appellant sub 1] betoogt dat voor de bestemmingen "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en "Recreatie - Dagrecreatie" verschillende openingstijden gelden. Omdat de percelen met deze verschillende bestemmingen niet fysiek gescheiden en onderling vrij toegankelijk zijn, zijn die openings- en sluitingstijden niet te handhaven.
19.1. De Afdeling overweegt dat in de planregels sluitingstijden zijn opgenomen voor (het gebruik van) de tokkelbaan en voor een deel van de gronden van de voormalige boomgaard die het dichtst bij de woningen aan de Sint Bavodijk staan. Voor de overige gronden met de bestemmingen "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en "Recreatie - Dagrecreatie" gelden geen sluitingstijden. In het akoestisch rapport is vermeld dat die gronden tot 21.00 uur worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten. De Afdeling overweegt dat weliswaar op de diverse hekken en voorzieningen op het terrein bordjes met openingstijden zijn geplaatst en dat in het campingreglement openingstijden zijn opgenomen, maar dat deze tijden niet in rechte afdwingbaar zijn voor appellanten. Nu de raad op grond van de uitkomsten van het akoestisch onderzoek waarbij van die limitering in de tijd is uitgegaan de geluidbelasting aanvaardbaar heeft geacht, had hij aanleiding moeten zien deze tijden in het plan te borgen. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen. Het betoog slaagt.
Ten aanzien van de stelling dat de openingstijden voor beide terreinen niet zijn te handhaven vanwege het gebrek aan fysieke scheiding, overweegt de Afdeling het volgende. Niet valt in te zien waarom tijdens een controlebezoek visueel niet zou zijn vast te stellen op welk van beide terreinen zich personen bevinden.
Uitgangspunten: equivalent bronniveau
19.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een te laag aantal kinderen dat bij Pierewiet en op het terrein van de voormalige boomgaard speelt. Verder betogen zij dat het speelterrein vergelijkbaar is met een schoolplein, omdat in beide gevallen kinderen uitgelaten zijn en dan een hoger bronvolume hebben. Kinderen op een schoolplein hebben volgens het Journaal Geluid december 2009; nr. 10 (hierna: Journaal Geluid) een equivalent bronvermogen van 87 dB(A). Er moet daarom van dat bronvermogen worden uitgegaan en niet van 80 dB(A) zoals in het akoestisch onderzoek is gedaan. Verder betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat er ten onrechte van is uitgegaan dat een kind maar 25% van de tijd stemgeluid produceert en dat van die 25% maar 10% van de tijd wordt geschreeuwd.
19.3. De Afdeling heeft reeds in haar uitspraak van 3 februari 2016, onder 20.4, geoordeeld dat dezelfde aangevoerde betogen niet slagen. In het nu aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor een ander oordeel. Het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] over de effectieve tijd dat kinderen stemgeluid produceren is in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 3 februari 2016 niet aangevoerd. De Afdeling overweegt over deze stelling dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet inzichtelijk hebben gemaakt waarom het gehanteerde uitgangspunt onjuist zou zijn. De betogen slagen niet.
Uitgangspunten: bronvermogen van begeleiders kinderen
19.4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat geen rekening is gehouden met de aanwezigheid van de begeleiders van de kinderen. Het roepen van begeleiders had in het akoestisch onderzoek moeten worden meegenomen. Ook is geen rekening gehouden met versterkt geluid waarmee kinderen van de camping naar het speelterrein worden begeleid. Tot slot betoogt [appellant sub 2] dat niet enkel het stemgeluid van kinderen maar ook van volwassenen maximaal moet worden ingevuld in de berekeningen.
19.5. In het STAB-verslag wordt aangenomen dat een bronvermogen van 80 dB(A) ook representatief is voor het stemgeluid van een aanmoedigende begeleider. Het is daarom niet noodzakelijk om voor aanmoedigende begeleiders aparte bronnen in het geluidrekenmodel op te nemen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben deze conclusie in het STAB-verslag niet onderbouwd bestreden. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek in zoverre een tekortkoming kent. Het betoog slaagt niet.
Uitgangspunten: tijdverdeling bronvermogens stemgeluid
20. [appellant sub 1] stelt verder dat de effectieve tijd dat een kind stemgeluid produceert op de gronden binnen de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is gesteld op 25% van de tijd, terwijl op het speelterrein van Pierewiet, met alle daar aanwezige speeltoestellen, dit percentage is gesteld op 5%. Dit is onjuist en niet logisch.
21. De Afdeling overweegt dat de raad inzichtelijk heeft gemaakt dat dit een verschrijving betreft en dat het hier genoemde percentage 25% had moeten zijn. Met die 25% is ook daadwerkelijk gerekend. [appellant sub 1] heeft dit niet beargumenteerd bestreden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre niet van de uitkomsten van het akoestisch onderzoek had mogen uitgaan. Dit betoog slaagt niet.
Uitgangspunten: piekbronvermogens
22. [appellant sub 1] voert aan dat de maximale bronvermogens op het speelterrein ten onrechte op 105 dB(A) zijn gemodelleerd. Volgens hem moet dit 107 dB(A) zijn, gelet op tabel 5 van het Journaal Geluid.
22.1. In het STAB-verslag is vermeld dat voor zowel de activiteiten in de voormalige boomgaard als voor die op het terrein van Pierewiet een bronvermogen van 105 dB(A) zou moeten worden aangehouden. Deze waarde is in het akoestisch rapport ook aangehouden. In het genoemde Journaal Geluid is aangegeven dat voor een schoolplein een bandbreedte van 95 dB(A) tot 107 dB(A) voor de piekbronnen kan worden aangehouden. Het aangehouden bronvermogen van 105 dB(A) valt dus binnen die bandbreedte. De Afdeling ziet daarom en gelet op het STAB-verslag geen aanleiding voor het oordeel dat in het akoestisch onderzoek van een hoger piekbronvermogen dan 105 dB(A) had moeten worden uitgegaan. Het betoog slaagt niet.
Uitgangspunten: bronvermogens zwembad
23. [appellant sub 1] betoogt dat het gebruik van het zwembad niet is opgenomen in het akoestisch onderzoek. Hij wijst erop dat in het plan is vermeld dat er een zwembad gerealiseerd kan worden op het terrein van Pierewiet of op de gronden van de boomgaard. Voor een buitenzwembad geldt volgens tabel 4 van het Journaal Geluid een equivalent bronvermogen van 92 dB(A) tot 95 dB(A). Gecumuleerd met het bronvermogen van de kinderen op het speelterrein zou een minimaal bronvermogen van 107,8 dB(A) moeten worden aangehouden. Voor het piekgeluidniveau zou het maximale bronvermogen van 104 tot 110 dB(A), zoals genoemd in tabel 5 van het Journaal Geluid, moeten worden aangehouden.
23.1. Het plan maakt op de gronden van het speelterrein en op een deel van de gronden van de voormalige boomgaard een zwembad mogelijk. Op de zitting hebben de raad en Camping International toegelicht dat het plan voorziet in een zwembad om het huidige kinderbad te vervangen door een nieuw kinderbad. Vanwege de herinrichting van het terrein zal dit nieuwe bad op de gronden van Pierewiet worden aangelegd.
De Afdeling acht een zwembad met een diepte die in de planregels is voorgeschreven niet ongebruikelijk bij kampeerterreinen. De Afdeling stelt vast dat het zwembad, gelet op de planregels op minimaal 50 m afstand van de dichtstbijgelegen woning kan worden gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de afstand van 50 m die in de VNG-brochure is aanbevolen voor kampeerterreinen en vakantiecentra met keuken. De raad heeft zich daarom redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat niet voor onaanvaardbare hinder vanwege een zwembad behoeft te worden gevreesd. De Afdeling ziet om die reden geen grond voor het oordeel dat de raad het gebruik van het zwembad nog apart had moeten laten onderzoeken. Het betoog slaagt niet.
Uitgangspunten: hoogte van de bronnen
24. [appellant sub 1] betoogt dat in het akoestisch rapport voor de bronhoogtes voor het maximale geluidniveau ten onrechte voor kinderen een lengte van 0,5 m voor een groot kind op een speeltoestel is aangehouden. Hij voert aan dat een groot kind minimaal 1 m lang is. Die 1 m moet worden opgeteld bij de bouwhoogtes die in het plan zijn vastgelegd. Verder betoogt hij dat in het rekenmodel verschillende bronhoogtes zijn aangehouden voor het gebied met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1". Hij stelt dat niet is onderbouwd waarom dit zo is toegepast. Daarnaast betoogt [appellant sub 1] dat ten onrechte een bronhoogte van 2 m is aangehouden ter hoogte van de tokkelbaan. Die tokkelbaan is in werkelijkheid hoger dan de naastgelegen grondwal van 3 m.
[appellant sub 2] betoogt dat ook bij de kinderboerderij speeltoestellen zoals bij Pierewiet zijn toegestaan. Er mag daarom voor de kinderboerderij niet worden gerekend met een lagere bronhoogte dan voor de gronden van Pierewiet is gedaan. Bovendien zijn er ook nu bij de kinderboerderij al verhoogde speelheuvels aangelegd die ook door kinderen worden gebruikt.
24.1. In het akoestisch rapport is voor de bronhoogte uitgegaan van de toegestane bouwhoogtes, waarbij vervolgens nog 0,5 m is opgeteld. Op de zitting heeft de raad inzichtelijk gemaakt dat ook als wordt uitgegaan van 1 m, zoals [appellant sub 1] betoogt, er akoestisch geen andere uitkomst zal zijn voor de berekening van het invallend geluid bij de woningen. In zowel de situatie dat een bronhoogte van 3,5 m als die waarbij een bronhoogte van 4 m wordt aangehouden, zal, bij gelijke afstanden en bij afwezigheid van obstakels, het invallend geluid hetzelfde zijn. [appellant sub 1] heeft dat niet overtuigend bestreden.
Wat betreft de bronhoogtes in het gebied met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" overweegt de Afdeling dat die in het akoestisch rapport zijn gemodelleerd op 2,5 m. [appellant sub 1] heeft niet inzichtelijk gemaakt waar in dit gebied met verschillende bronhoogtes zou zijn gerekend.
Wat betreft de tokkelbaan overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat de stellages waartussen de kabel van de tokkelbaan is gespannen, hoger zijn dan 3 m. In de nota van zienswijzen is ook vermeld dat die kabel op 4,14 m hoogte hangt. De zitstang bevindt zich echter 2,22 m lager dan de kabel. In het akoestisch onderzoek is voor de bronhoogte van het gebruik van de tokkelbaan uitgegaan van een op de zitstang zittend kind. De Afdeling acht dit niet onzorgvuldig.
Over het betoog van [appellant sub 2] dat de bronhoogtes op het terrein van de voormalige boomgaard gelijk hadden moeten worden gesteld aan die op het terrein van Pierewiet, overweegt de Afdeling dat in het plan de toegestane bouwhoogtes voor beide terreinen verschillen. Met uitzondering van de delen waar alleen lagere hoogtes zijn toegelaten, is voor het terrein van Pierewiet een hoogte van 4 m toegestaan en voor het terrein van de voormalige boomgaard 3 m. In het akoestisch onderzoek is dus terecht gerekend met de bronhoogtes die corresponderen met de toegestane hoogtes binnen het terrein van Pierrewiet enerzijds en het terrein van de voormalige boomgaard anderzijds. In het akoestisch onderzoek is er verder voor gekozen niet iedere denkbare speelvoorziening apart te modelleren. De hoogtes van de speelvoorzieningen zijn immers gebonden aan de in de planregels genoemde hoogtes. Als speelvoorzieningen, zoals speelheuvels, worden aangelegd of geplaatst die hoger zijn dan die bouwregels voorschrijven, is dit een kwestie van handhaving. De Afdeling vindt deze benadering begrijpelijk en aanvaardbaar.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat in het akoestisch onderzoek in zoverre van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Deze betogen slagen niet.
Springkussen
25. [appellant sub 1] betoogt dat naast het stemgeluid van kinderen die het springkussen gebruiken ook het geluid van op het kussen springende kinderen had moeten worden meegenomen in het akoestisch onderzoek.
25.1. In het STAB-verslag is vermeld dat het stemgeluid van spelende kinderen in het algemeen de maatgevende bron zal zijn. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond om aan deze bevinding te twijfelen. De Afdeling ziet daarom ook geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek op dit punt een tekortkoming kende en dat de raad het niet aan zijn beoordeling van de ruimtelijke gevolgen ten grondslag had mogen leggen. Het betoog slaagt niet.
Uitgangspunten: pannakooi
26. [appellant sub 1] betoogt dat voor het maximale bronvermogen van de activiteiten binnen de pannakooi 112 dB(A) had moeten worden aangehouden. Verder betoogt hij dat het equivalente bronvermogen voor activiteiten binnen de pannakooi niet in het akoestisch onderzoek is opgenomen. [appellant sub 2] betoogt dat een veel hoger bronvermogen als uitgangspunt had moeten worden aangehouden.
26.1. In het akoestisch rapport is een maximaal bronvermogen van 112 dB(A) aangehouden. Dit piekgeluid treedt op bij de aanstoting van een bal tegen de afrastering van de pannakooi. Het betoog dat geen 112 dB(A) is aangehouden voor dit piekgeluid mist dus feitelijke grondslag. Wat betreft de betogen over het (hogere) equivalente bronvermogen overweegt de Afdeling dat de pannakooi op de gronden van de voormalige boomgaard staat. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat voor spelende kinderen binnen de pannakooi een hoger equivalent bronvermogen zou moeten worden aangehouden dan voor spelende kinderen op de rest van het terrein van de voormalige boomgaard. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat er andere bepalende equivalente geluidbronnen binnen de pannakooi zijn dan spelende kinderen. [appellant sub 2] heeft ook niet nader beargumenteerd waarom een hoger equivalent bronvermogen zou moeten worden aangehouden dan in het akoestisch rapport is vermeld.
De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat in het akoestisch onderzoek in zoverre onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd. Het betoog faalt.
Uitgangspunten: onduidelijkheid maximale bronvermogen "overig"
27. [appellant sub 1] betoogt dat het niet duidelijk is wat in het akoestisch rapport valt onder de categorie "maximaal bronvermogenniveau overig".
27.1. Uit het akoestisch rapport volgt duidelijk dat deze categorie betrekking heeft op de maximale bronvermogens behorende bij het gebruik van alle speeltoestellen, voor zover die toestellen niet uitdrukkelijk apart zijn vermeld in het akoestisch rapport, te weten, de pannakooi. Dit betoog slaagt niet.
Rekenresultaten
28. [appellant sub 1] betoogt dat ten opzichte van het akoestisch onderzoek van Rho van 31 mei 2018 het equivalente en maximale bronvermogen zijn verhoogd naar 98,8 dB(A) en 105 dB(A). Hij betoogt dat niet is verklaard waarom in 2018 de berekende geluidniveaus op de grens van het toelaatbare geluidniveau in de avonduren zaten, terwijl de verhoogde bronvermogens nu nog steeds toelaatbaar worden geacht. Daarnaast is niet verklaard waarom de berekende waarden voor de avond lager zijn dan overdag. Verder zijn de immissiehoogtes op de gevels van de woningen en in de tuinen van de woningen niet genoemd en is het onverklaarbaar dat de geluidbelasting in de tuinen lager is dan bij de gevels van de woningen. Ook is niet vermeld met welke windrichting en windsnelheden is gerekend in het model. Verder wijst [appellant sub 1] erop dat op de gevel van een van de omliggende woningen in de avond een geluidbelasting van 65,4 dB(A) optreedt. Volgens [appellant sub 1] is dat dus een overschrijding van de in de VNG-brochure aanbevolen geluidbelasting op de gevel met 0,4 dB(A). Tot slot betoogt [appellant sub 1] dat in de plantoelichting is vermeld dat in de avonduren een geluidbelasting van 66 dB(A) op de gevel optreedt.
28.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad inzichtelijk gemaakt dat, hoewel hogere bronvermogens zijn gehanteerd, door een beperking in de hoogte van die bronvermogens de uiteindelijke geluidbelasting op de toetspunten gelijk kan blijven. Dit komt onder meer omdat de geluidwal door verlaging meer geluid kan tegenhouden. Ook zal de geluidbelasting in de tuinen lager zijn omdat de wal op hetzelfde niveau ligt als de tuinen. De wal zal daar dus het meest effectief zijn. Over het verschil tussen de waarden in de dag- en avondperiode heeft de raad uiteengezet dat het speelterrein en de voormalige boomgaard slechts een deel van de avondperiode geopend zijn. Om die reden is de berekende geluidbelasting voor de gehele periode lager. De Afdeling acht het voorgaande niet onaannemelijk.
Verder zijn in het akoestisch rapport de toetspunten vastgesteld ter plaatse van de gevels van woningen en in de tuinen van omliggende woningen. De posities en hoogtes van de toetspunten zijn terug te vinden op de tekeningen en rekenbladen. Over de windrichting en -snelheid overweegt de Afdeling dat die in het rekenmodel zijn verdisconteerd. Tot slot is het akoestisch onderzoek uitgevoerd overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Op grond daarvan wordt de berekende geluidbelasting naar beneden afgerond naar een heel getal. Een berekende waarde van 65,4 dB(A) wordt afgerond naar 65 dB(A) en levert dus geen overschrijding op van de aanbevolen geluidbelasting van 65 dB(A). Over de 66 dB(A) overweegt de Afdeling dat de raad inzichtelijk heeft gemaakt dat dit om een verschrijving gaat, nu de onafgeronde berekende geluidwaarde 65,4 dB(A), en afgerond dus 65 dB(A), bedraagt. De betogen slagen niet.
Rekenresultaten, maaiveldhoogte
29. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat in het akoestisch onderzoek een onjuiste maaiveldhoogte is gehanteerd. [appellant sub 1] betoogt dat in het akoestisch rapport voor de toetspunten 1 tot en met 4 en t4 tot en met t6, die zich bevinden op de Sint Bavodijk, ten onrechte de maaiveldhoogte op 0 m is gesteld. Deze toetspunten bevinden zich ruim boven het maaiveld. De woning van [appellant sub 2] staat immers aan een dijk. Verder wijst [appellant sub 1] erop dat in de nota van zienswijzen wordt gesteld dat de 0 m ziet op het verschil in hoogte tussen de boomgaard en de tuinen van de woningen op de Sint Bavodijk en dat deze geringe hoogteverschillen niet relevant zijn. In tegenstelling daarmee is in de nota van zienswijzen elders vermeld dat hoogte wel degelijk van belang is voor geluid.
29.1. De Afdeling overweegt dat uit de rekenbladen bij het akoestisch rapport blijkt dat de immissiehoogtes bij de woningen aan de dijk niet zijn bepaald op grond van het NAP, maar zijn gerelateerd aan het maaiveld ter plaatse van de geluidbron. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] veronderstellen is er dus rekening gehouden met de positie van de woningen ten opzichte van het campingterrein en met het daaruit voortvloeiende hoogteverschil.
Over het hoogteverschil tussen het maaiveld ter plaatse van de achtertuinen en dat ter plaatse van de voormalige boomgaard heeft de raad gesteld dat dit verschil zo miniem is dat dit akoestisch niet relevant is. Daarom is het verschil op 0 m gesteld en zo ingevoerd in het akoestisch rekenmodel. [appellant sub 1] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat dit onjuist is, dan wel waar in de nota van zienswijzen het tegenovergestelde is vermeld. Voor zover [appellant sub 1] bedoelt te zeggen dat in de nota van zienswijzen is gesteld dat bronhoogtes van invloed zijn op de geluidimmissies overweegt de Afdeling dat die passages zien op de hoogte van de bron ten opzichte van het maaiveld en niet op de hoogteverschillen tussen het maaiveld ter plaatse van de voormalige boomgaard enerzijds en het maaiveld ter plaatse van de achtertuinen van omliggende woningen anderzijds. Deze betogen slagen niet.
Horeca
30. [appellant sub 3] en anderen betogen dat het plan onvoldoende waarborgen biedt tegen geluidoverlast van horeca.
30.1. In het plan zijn nabij het bedrijfsgebouw van Pierewiet en op de zuidelijke helft van het huidige campingterrein horeca-activiteiten toegestaan. Onder het vorige planologisch regime waren horeca-activiteiten daar ook toegestaan.
Op grond van artikel 4.3, onder h, en artikel 5.3, onder i, van de planregels moet de afstand tussen horeca en de woonfunctie minimaal 50 m te zijn. Daarmee wordt voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand van 50 m voor kampeerterreinen en vakantiecentra met keuken. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft mogen stellen dat met een afstand van 50 m onaanvaardbare hinder vanwege horeca-activiteiten niet zal optreden. Dit betoog slaagt niet.
Conclusie geluid
31. De Afdeling ziet in al wat is aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan of dat de berekende waarden onjuist zijn. Uitgaande van de berekende waarden kan worden voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen geluidwaarden voor een gemengd gebied. De Afdeling stelt vast dat bij de geluidberekeningen is uitgegaan van bepaalde bedrijfstijden die niet in rechte afdwingbaar zijn. In zoverre is het plan onzorgvuldig vastgesteld en slagen de betogen. De raad en Camping International hebben op de zitting kenbaar gemaakt dat zij geen bezwaren hebben tegen het vastleggen van de bedrijfstijden zoals die in het akoestisch rapport tot uitgangspunt zijn genomen.
Overige beroepsgronden
Verdere beperking bedrijfstijden
32. [appellant sub 1] betoogt dat de raad aanleiding had moeten zien om de openingstijden van het speelterrein verder te beperken, namelijk tot 19.00 uur.
32.1. Uitgaande van de in het akoestisch onderzoek berekende geluidbelasting overweegt de Afdeling dat aan de aanbevolen geluidwaarden uit de VNG-brochure kan worden voldaan. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de bedrijfstijden verder had moeten beperken dan de tijden die in het akoestisch rapport zijn genoemd. Dit betoog slaagt niet.
Vleermuizen
33. [appellant sub 1] betoogt dat hij overlast van vleermuizen ondervindt. Het plan had daarom niet mogen voorzien in een verblijfplaats voor vleermuizen ter plaatse van de oude bunker bij het bedrijfsgebouw van Pierewiet.
33.1. De Afdeling overweegt dat de bunker op meer dan 100 m van de woning van [appellant sub 1] staat. De Afdeling acht het gelet op die afstand niet aannemelijk dat [appellant sub 1] overlast ondervindt van de vleermuizen die gebruik maken of zullen gaan maken van de bunker. Het betoog slaagt niet.
Verkeer
34. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen verkeershinder. Zij stellen dat het aantal verkeersbewegingen zal toenemen en dat de verkeersgegevens waarop de raad zich baseert, uit 2007 stammen. Die verkeersgegevens zijn dus niet meer representatief.
34.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 3 februari 2016 overwogen dat de toename van verkeer zo gering is dat de gevolgen daarvan minimaal zullen zijn nu het aantal standplaatsen niet toeneemt en er ook al vergelijkbare dagrecreatie mogelijk is op het terrein van Pierewiet. De Afdeling ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen. Aangezien het aantal verkeersbewegingen vanwege het plan nagenoeg niet zal toenemen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het plan onzorgvuldig heeft voorbereid door de verkeersgegevens uit 2007 bij zijn besluitvorming te betrekken. Overigens hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ook niet inzichtelijk gemaakt dat de verkeerssituatie zodanig is gewijzigd dat de raad het plan niet zo heeft mogen vaststellen. Dit betoog slaagt niet.
Voorwaardelijke verplichting
35. [appellant sub 2] betoogt dat niet duidelijk is waarom de voorwaardelijke verplichting in artikel 5.3, onder q, van de planregels slechts voorwaardelijk of voorlopig is opgenomen.
35.1. Anders dan [appellant sub 2] veronderstelt, betekent voorwaardelijk in deze planregel niet dat de regel slechts voorlopig geldt, maar dat als voorwaarde geldt voor het mogen gebruiken van de gronden voor de doeleinden die artikel 5.1 noemt. Dit betoog slaagt niet.
Zwembad
36. [appellant sub 2] betoogt dat de regeling voor het kinderzwembad onvoldoende is om overlast te beperken. De raad had moeten bepalen dat er enkel een kinderzwembad mag komen, waarbij ouders en kinderen ouder dan 10 jaar het kinderzwembad niet mogen gebruiken, behalve om kleine kinderen te begeleiden. De maximale diepte moet worden beperkt tot 1,0 m. Er dient ook bepaald te worden dat er geen enkel speeltoestel in of rond het kinderzwembad mag staan. Voorts mag het plan niet voorzien in een duikplank, glijbaan, fontein, eiland, en dergelijke. Ook moet de maximale bezettingsgraad worden opgenomen in het plan, evenals de openingstijden en het vereiste aantal redders tijdens deze openingstijden. Tot slot moet er rondom het zwembad een afsluitbare omheining komen van minimaal 2 meter hoogte. Al deze beperkingen moeten bij de toegang zichtbaar zijn en de toegang en bezetting moeten permanent worden gecontroleerd door een systeem of andere persoon dan de aanwezige redders.
36.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat met de berekende geluidbelasting geen onaanvaardbare geluidhinder ontstaat bij omliggende woningen en dat er dus - los van de hiervoor genoemde beperking in de openingstijden in de planregels - geen aanvullende beperkingen in het plan hoefden te worden opgenomen. De Afdeling overweegt verder dat de door [appellant sub 2] genoemde eisen een kwestie van concrete vormgeving en uitvoering van het zwembad betreffen. Deze kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Dit betoog slaagt niet.
Geluid- en geuroverlast stal
37. [appellant sub 3] en anderen betogen dat de dieren in de stal geur- en geluidoverlast veroorzaken.
38. De raad stelt dat in de VNG-brochure voor een kinderboerderij een richtafstand van 30 m is aanbevolen vanwege de aspecten geluid en geur. Omdat de omgeving van het plan een gemengd gebied is, kan de afstand met één afstandsstap worden teruggebracht. Dat betekent in dit geval een aanbevolen afstand van 10 m. De Afdeling overweegt dat de gronden waarbinnen de stal mogelijk is gemaakt op een grotere afstand dan 10 m vanaf de dichtstbijgelegen woning liggen. De raad heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat geen onaanvaardbare geur- en geluidhinder vanwege de stal vallen te verwachten.
Definitie speeltoestel en zwembad
39. [appellant sub 1] betoogt dat een definitie van "speeltoestel" ontbreekt en dat moet worden aangegeven of een zwembad onder dat begrip valt.
39.1. De Afdeling overweegt dat het begrip "speeltoestel" is gedefinieerd in artikel 1.36 van de planregels. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag. Voor zover [appellant sub 1] vreest dat een zwembad net zo dicht bij de erfgrens mag worden aangelegd als andere speelvoorzieningen overweegt de Afdeling dat in het plan voor het zwembad specifieke regels gelden, waaronder de minimale afstand van 50 m tot woningen. Het betoog slaagt niet.
In vorige procedures beoordeelde beroepsgronden
39.2. Met betrekking tot de betogen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen over alternatieve plekken voor de uitbreiding, het parkeren en de schaduwwerking van de wal, overweegt de Afdeling dat zij hierover in de vorige procedures al een oordeel heeft gegeven. De Afdeling ziet in de nu voorliggende procedure geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.
Conclusie
40. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld en dient te worden vernietigd voor zover de openingstijden die in het akoestisch rapport, behorende bij de plantoelichting zijn vermeld, niet in het plan zijn geborgd.
De raad heeft op de zitting aangegeven dat hij kan instemmen met het in het plan opnemen van de bedrijfstijden zoals die zijn weergegeven in het akoestisch onderzoek. Met het oog op de definitieve beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb te bepalen dat:
- aan artikel 4 van de planregels een planregel wordt toegevoegd die luidt: "De onder artikel 4.1, onder a en b, genoemde voorzieningen mogen van 07.00 tot 21.00 uur worden gebruikt voor recreatieve doeleinden. Deze regel geldt niet voor de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - beperking gebruikstijden tokkelbaan";
- aan artikel 5.3 van de planregels een planregel wordt toegevoegd die luidt: "ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - beperking gebruikstijden verblijfsrecreatie’ mogen de gronden tussen 21.00 en 07.00 uur niet worden gebruikt voor de doeleinden, genoemd in artikel 5.1, onder d, van de planregels. Deze beperking geldt niet voor de in artikel 5.1, onder d, genoemde ontsluitingswegen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water, waterberging en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Overige in dit artikellid opgenomen beperkingen in de bedrijfstijden blijven onverkort gelden".
41. De Afdeling ziet aanleiding de raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, op te dragen de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - beperking gebruikstijden verblijfsrecreatie’ toe te kennen aan de gronden, weergegeven in bijlage 2 bij deze uitspraak.
42. De Afdeling ziet verder aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
43. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2], [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van 23 juni 2022 waarbij de raad het bestemmingsplan "camping International" heeft vastgesteld, voor zover de openingstijden uit het akoestisch onderzoek behorende bij de plantoelichting niet zijn geborgd in de planregels;
III. bepaalt dat aan artikel 4.3 van de planregels een planregel wordt toegevoegd die luidt: "de onder artikel 4.1, onder a en b, genoemde voorzieningen mogen van 07.00 tot 21.00 uur worden gebruikt voor recreatieve doeleinden. Deze regel geldt niet voor de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - beperking gebruikstijden tokkelbaan"";
IV. bepaalt dat aan artikel 5.3 van de planregels een planregel wordt toegevoegd die luidt: "ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - beperking gebruikstijden verblijfsrecreatie’ mogen de gronden tussen 21.00 en 07.00 uur niet worden gebruikt voor de doeleinden, genoemd in artikel 5.1, onder d, van de planregels. Deze beperking geldt niet voor de in artikel 5.1, onder d, genoemde ontsluitingswegen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water, waterberging en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Overige in dit artikellid opgenomen beperkingen in de bedrijfstijden blijven onverkort gelden";
V. draagt de raad van de gemeente Sluis op aan de gronden, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 2 bij deze uitspraak, de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - beperking gebruikstijden verblijfsrecreatie’ toe te kennen;
VI. draagt de raad van de gemeente Sluis op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdeel III, IV en V worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Sluis tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van:
a. € 72,39 aan [appellant sub 2];
b. € 1.803,79 aan [appellant sub 1], waarvan een bedrag van € 1.750,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
c. € 57,59 aan [appellant sub 3] en anderen, met dien verstande dat het bestuursorgaan bij betaling aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Sluis aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 184,00 aan [appellant sub 2] ;
b. € 184,00 aan [appellant sub 1] ;
c. € 184,00 aan [appellant sub 3] en anderen, met dien verstande dat het bestuursorgaan bij betaling aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer, en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Van Helvoort
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024
361
BIJLAGE
Wro
Artikel 3.8, derde lid, van de Wro luidt:
"De bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geschiedt binnen twee weken na de vaststelling. [...]"
Omgevingsverordening 2018 Zeeland
Artikel 2.10, eerste lid, van de Omgevingsverordening luidt: "In een bestemmingsplan wordt een nieuw verblijfsrecreatieterrein of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein uitsluitend toegelaten in de in bijlage 5 aangewezen badplaatsen en met inachtneming van de overige bepalingen van deze verordening. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aannemelijk gemaakt dat voldaan wordt aan de in bijlage D onder 1 opgenomen uitgangspunten. Indien een gebied in bijlage 5 tevens is aangewezen als aandachtsgebied dient in de toelichting bij het bestemmingsplan tevens aannemelijk te worden gemaakt dat voldaan wordt aan de in bijlage D onder 2 opgenomen uitgangspunten."
Het vijfde lid luidt: "In afwijking van het eerste lid is uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein toegelaten buiten de in bijlage 5 aangegeven badplaatsen, met dien verstande dat
a. In de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat voldaan wordt aan de in bijlage D onder 1 opgenomen uitgangspunten.
b. Uitbreiding in de in bijlage 5 globaal aangegeven gebieden met de aanduiding Groene Zeeuwse Topkwaliteit en Beschermingsgebieden niet is toegelaten. Ingeval van uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een gebiedsafbakening waarbij, ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, wordt onderbouwd dat de uitbreiding van het verblijfsrecreatieterrein, gezien de situeringskenmerken, niet wordt gerealiseerd binnen de bedoelde gebieden.
c. In afwijking van het vijfde lid, onder b, is uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein toegelaten in de in bijlage 5 globaal aangegeven beschermingsgebieden indien in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat de kenmerken en waarden van deze gebieden niet significant worden aangetast. De kenmerken en waarden van de beschermingsgebieden zijn vermeld in Zeeuwse Kustvisie zoals deze luidt op de datum van vaststelling van deze verordening.
d. In afwijking van het vijfde lid onder b, is uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein toegelaten in de in bijlage 5 globaal aangegeven gebieden met de aanduiding Groene Zeeuwse Topkwaliteit indien deze gebieden tevens zijn aangeduid als aandachtsgebied. In de toelichting bij het bestemmingsplan dient aannemelijk te worden gemaakt dat de kenmerken en waarden van het gebied met de aanduiding Groene Zeeuwse Topkwaliteit niet significant worden aangetast. De kenmerken en waarden van de gebieden met de aanduiding Groene Zeeuwse Topkwaliteit zijn vermeld in de kustvisie zoals die luidt op de datum van vaststelling van deze verordening."
Bijlage D, onder 1, Voorwaarde A, luidt: "Ruimtelijke kwaliteit:
Kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijven vindt plaats binnen de bestaande oppervlakte en eenheden van het bedrijf;
Een beperkte uitbreiding van oppervlakte is mogelijk indien het nieuw uit te breiden terrein:
• integraal onderdeel uitmaakt van een (nieuw) landschap;
• en de dichtheid en omvang van de bebouwing passend is in het betreffende landschap;
• en het beheer en onderhoud van het landschap geborgd is;
• en er sprake is van een maximale invulling ten behoeve van verblijfsrecreatie op het totale uitbreidingsoppervlakte van 13% (exclusief centrale voorzieningen);
• en maximaal 20% van het totale terrein mag aan de openbaarheid worden onttrokken (deze maximale maat is vanwege het aspect veiligheid niet van toepassing bij kampeerterreinen);
• en de openbaar toegankelijke paden en routestructuren integraal onderdeel uitmaken van het landschap.
[...]
Ruimte voor maatwerkoplossingen is mogelijk als een specifieke situatie daarom vraagt. Hierbij geldt als principe dat bovengenoemde uitgangspunten communicerende vaten zijn. Een hoger percentage landschapsontwikkeling kan bijvoorbeeld gepaard gaan met een hoger percentage uitbreidingsoppervlakte."
Voorwaarde B luidt: "Economische haalbaarheid:
Ontwikkelingen zijn aantoonbaar economisch uitvoerbaar, vinden plaats op basis van een businessplan en voorzien in een centrale bedrijfsmatige exploitatie zoals bedoeld in artikel 2.13."
Voorwaarde C luidt: "Markt en onderscheidend vermogen van het concept:
Ontwikkelingen zetten qua verschijningsvorm en type accommodatie in op een innovatief en hoogwaardig concept. Hierdoor wordt bijgedragen aan een gedifferentieerd product in de Zeeuwse kust. Het lokale DNA en het principe van LAND IN ZEE! staan hier centraal. Met oog op de dynamiek en verdere vernieuwing in de sector, wordt ingezet op circulair bouwen."
Voorwaarde D luidt: "Sociaal maatschappelijke bijdrage:
Ontwikkelingen leveren een bijdrage aan de werkgelegenheid, behoud van voorzieningen en zijn een toegevoegde waarde voor de (leef)omgeving."
PLANREGELS
Artikel 4.1 luidt:
"De voor Recreatie-Dagrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. dierenweide/kinderboerderij, sport- en spelvoorzieningen, een zwembad en daarmee vergelijkbare dagrecreatieve voorzieningen, mede ten behoeve van de camping op de aangrenzende gronden;
b. ter plaatse van de aanduiding 'uitkijktoren': tevens voor een uitkijktoren;
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1b': tevens een horecagelegenheid tot ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
d. bij deze functie behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water, waterberging en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding
Artikel 4.2 luidt:
"Op deze gronde mogen worden gebouwd:
[...]
g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitkijktoren' bedraagt de bouwhoogte van een uitkijktoren ten hoogste 9 m, met dien verstande dat de vloerhoogte waarop zich personen kunnen bevinden ten hoogste 7 m bedraagt;
h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - beperking gebruikstijden tokkelbaan' bedraagt de bronhoogte van stemgeluid maximaal 2,64 m;
i. de maximale waterdiepte van een zwembad bedraagt 1,4 m;
j. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
k. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt ten hoogste 4 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van speeltoestellen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' ten hoogste 2 m bedraagt;
l. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 5 m;
m. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 4.3 luidt:
"Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
[...];
b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - voorwaardelijke verplichting grondwal' is het gebruik van gronden voor het gebruik als bedoeld in lid 4.1 onder a en b uitsluitend toegestaan nadat ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1' een grondwal - al dan niet met geluidsscherm - met een totale hoogte inclusief geluidscherm van ten minste 3,0 m en ten hoogste 3,5 m is gerealiseerd met daarop een dichte opgaande beplanting met een hoogte van ten minste 1 m en ten hoogste 1,5 m boven de hoogte van de wal en deze grondwal en beplanting vervolgens door een adequaat beheer in stand worden gehouden;
c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - beperking gebruikstijden tokkelbaan' is het gebruik van een tokkelbaan en beweegbare brug toegestaan;
d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - voorwaardelijke verplichting grondwal' zijn centrale parkeervoorzieningen niet toegestaan;
e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - voorwaardelijke verplichting grondwal' is horeca niet toegestaan;
f. het gebruik van een tokkelbaan en beweegbare brug is vanaf 19.00 uur niet toegestaan;
g. verplaatsing van de bestaande tokkelbaan in de richting van de zuidoostelijke plangrens en de bestemming Groen is niet toegestaan;
h. de afstand tussen horeca en de functie wonen bedraagt ten minste 50 m;
i. de afstand tussen een zwembad en de functie wonen bedraagt ten minste 50 m;
j. verlichting is slechts toegestaan met een neerwaartse uitstraling."
Artikel 5.1 luidt:
"De voor Recreatie-Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. verblijfsrecreatie in kampeermiddelen, in bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en in recreatiewoningen;
b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1b': tevens horeca tot ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
c. centrale voorzieningen ten behoeve van de verblijfsrecreatie op hetzelfde terrein;
d. bij deze functies behorende voorzieningen zoals sport- en spelvoorzieningen, een zwembad, een dierenweide, visvijver, ontsluitingswegen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water, waterberging en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding."
Artikel 5.2.3 luidt
" a. de goothoogte en bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf bedragen ten hoogste 4 m;
b. de goothoogte en bouwhoogte van recreatiewoningen bedragen respectievelijk 3 m en 6 m;
c. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen op de standplaats bedragen ten hoogste 3 m;
d. de goothoogte van overige gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven goothoogte;
e. de bouwhoogte van overige gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven bouwhoogte;
f. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
g. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 5 m;
h. de maximale waterdiepte van een zwembad bedraagt 1,4 m;
i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' bedraagt de bouwhoogte van speeltoestellen ten hoogste 1,5 m;
j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' bedraagt de bouwhoogte van speeltoestellen ten hoogste 2 m;
k. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 5.3 luidt:
"Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - alleen kampeermiddelen en bouwwerken voor recreatief nachtverblijf' zijn animatie-activiteiten, sportvelden, zwembad, restaurant, beheers- en dienstgebouwen en parkeergelegenheid niet toegestaan;
b. permanente bewoning van kampeermiddelen, bouwwerken voor recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen is niet toegestaan;
c. recreatief nachtverblijf anders dan in kampeermiddelen, bouwwerken voor recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen is niet toegestaan;
d. het totaal aantal standplaatsen bedraagt maximaal 262;
e. per standplaats is maximaal één kampeermiddel of bouwwerk voor recreatief nachtverblijf toegestaan;
f. uitsluitend per standplaats voor een kampeermiddel zijn bij een kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, toegestaan; het maximumaantal ondergeschikte onderkomens bedraagt 2; de maximum oppervlakte van een ondergeschikt onderkomen bedraagt 6 m² per onderkomen;
g. het aanbieden van faciliteiten voor verblijfsrecreatie anders dan door middel van centrale bedrijfsmatige exploitatie is niet toegestaan;
h. de oppervlakte voor een parkwinkel bedraagt ten hoogste 150 m²;
i. de afstand tussen horeca en de functie wonen bedraagt ten minste 50 m;
j. de hoogte van beplanting bedraagt binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' niet meer dan 4 m en daarbuiten niet meer dan de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven bouwhoogte;
k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - beperking gebruikstijden dagrecreatie' is het gebruik van een speelterrein/speeltuin na 19.00 uur niet toegestaan;
l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van 'recreatie - voorwaardelijke verplichting grondwal' is het gebruik van gronden als bedoeld in lid 5.1 uitsluitend toegestaan nadat ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1' een grondwal - al dan niet met geluidsscherm - met een totale hoogte inclusief geluidsscherm van ten minste 3,0 m en ten hoogste 3,5 m is gerealiseerd met daarop een dichte opgaande beplanting met een hoogte van ten minste 1 m en ten hoogste 1,5 m boven de hoogte van de wal en deze grondwal en beplanting vervolgens door een adequaat beheer in stand worden gehouden met dien verstande dat, ter plaatse van de gronden met de bestemming Groen grenzend aan het perceel [locatie B], beplanting wordt gerealiseerd met een hoogte van ten minste 3,5 m en ten hoogste 8 m, met een te verwachten groeisnelheid van 1 m per jaar, in de vorm van een reguliere windsingel voor fruitboomgaarden;
m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - voorwaardelijke verplichting grondwal' is een zwembad niet toegestaan;
n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - voorwaardelijke verplichting grondwal' zijn centrale parkeervoorzieningen niet toegestaan;
o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - voorwaardelijke verplichting grondwal' is horeca niet toegestaan;
p. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - beperking gebruikstijden tokkelbaan' is het gebruik van een tokkelbaan en beweegbare brug toegestaan;
q. het gebruik van een tokkelbaan en beweegbare brug is vanaf 19.00 uur niet toegestaan;
r. verplaatsing van de bestaande tokkelbaan in de richting van de zuidoostelijke plangrens en de bestemming Groen is niet toegestaan;
s. het is niet toegestaan onbebouwde gronden te gebruiken voor:
1. de opslag van vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen met een hoogte en een oppervlakte van respectievelijk meer dan 1,5 m en 50 m²;
2. als uitstallings- en opslagplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen en boten;
3. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
t. het in gebruik nemen van de gronden met de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting grondwal' voor verblijfsrecreatie is slechts toegestaan indien:
1. in de inrichting van de betreffende gronden minimaal 1 fruitboom per 200 m² wordt geplant;
2. de oppervlakte van bouwwerken voor recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen, inclusief bijgebouwen en overkappingen, niet meer bedraagt dan 13% van de oppervlakte van de betreffende gronden;
3. voorzien wordt in minimaal 75 mm waterberging per m2 verharding, danwel gelijkwaardige voorzieningen waarmee wordt voorzien in een adequate waterhuishouding;
u. de afstand tussen een zwembad en de functie wonen bedraagt ten minste 50 m;
v. verlichting is slechts toegestaan met een neerwaartse lichtuitstraling.
Bijlage 2
Kaart behorende bij artikel 5:
[Blauw] = gronden met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" die gebruikt mogen worden van 7.00 uur tot 21.00 uur voor de doeleinden genoemd in artikel 5.1, onder d, van de planregels