ECLI:NL:RVS:2024:2922

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
202305295/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Tarwestraat 2022 en de parkeerbehoefte voor sociale huurwoningen

Op 17 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Tarwestraat 2022" van de gemeente Purmerend. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 29 juni 2023, maakt de bouw van maximaal 21 sociale huurwoningen mogelijk op een locatie die voorheen een schooltuin was. De appellanten, bewoners van de Tarwestraat, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de raad bij de berekening van de parkeerbehoefte een te hoge parkeernorm heeft gehanteerd. Zij stellen dat de toekomstige bewoners van de sociale huurwoningen een lager autobezit zullen hebben dan gemiddeld, wat zou betekenen dat er minder parkeerplaatsen nodig zijn.

De Afdeling heeft de zaak op 11 juni 2024 behandeld. De raad van de gemeente Purmerend, vertegenwoordigd door S. Koot, heeft een verweerschrift ingediend, en Stichting Intermaris, de beoogde ontwikkelaar, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat hij de betrokken belangen moet afwegen. De raad heeft ervoor gekozen om een hogere parkeernorm toe te passen dan de recentelijk geldende norm, omdat de appartementen een grotere oppervlakte hebben en de huurprijs hoger zal zijn, wat kan leiden tot een hoger autobezit.

De Afdeling concludeert dat de raad voldoende gemotiveerd heeft waarom hij de hogere parkeernorm heeft toegepast en dat de zorgen van de appellanten over wateroverlast, verkeersveiligheid, luchtkwaliteit en flora en fauna niet opwegen tegen de belangen van de ruimtelijke ontwikkeling. Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard, en de raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202305295/1/R1.
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en anderen, allen wonend te Purmerend,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Purmerend,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Tarwestraat 2022" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Stichting Intermaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2024, waar [appellante] en anderen, bij monde van [gemachtigde], via een videoverbinding, en de raad, vertegenwoordigd door S. Koot, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting Intermaris, vertegenwoordigd door mr. J.J. Boer, advocaat te Hoorn, gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 27 juli 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan maakt maximaal 21 sociale huurwoningen mogelijk op de plek van een voormalige schooltuin die momenteel onbebouwd is. Het plangebied ligt ten zuidwesten van de Tarwestraat. Het plangebied ligt achter de woningen in de Tarwestraat en ten westen van een gymnastiekzaal.
[appellante] en anderen wonen allen aan de Tarwestraat. Zij kunnen zich om verschillende redenen niet verenigen met het plan. Intermaris is de beoogde ontwikkelaar van het plan.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Parkeerplaatsen
4.       [appellante] en anderen betogen dat de raad bij de berekening van de parkeerbehoefte van een te hoge parkeernorm is uitgegaan. Zij stellen dat de bewoners van de voorziene sociale huurwoningen een lager autobezit zullen hebben dan een gemiddeld huishouden waar de parkeernorm van uitgaat. [appellante] en anderen wijzen in dit verband op het op 18 april 2019 vastgestelde bestemmingsplan "Medisch centrum met appartementen de Graeffweg 2019". Daar is de raad volgens [appellante] en anderen uitgegaan van een lagere parkeernorm omdat in het plangebied, eveneens door Intermaris, sociale huurwoningen zijn gerealiseerd. Omdat de raad bij het vaststellen van het voorliggende plan van een te hoge parkeernorm is uitgegaan, voorziet het plan volgens [appellante] en anderen in te veel parkeerplaatsen. [appellante] en anderen stellen dat dit ten koste gaat van groen in het plangebied.
4.1.    In paragraaf 5.13.2 van de plantoelichting heeft de raad aangegeven dat de parkeerbehoefte is berekend aan de hand van de Nota Parkeernormen 2016 (hierna: parkeernota). In Bijlage 1 bij de parkeernota zoals die sinds 1 januari 2022 geldt, is een parkeernorm neergelegd voor sociale huurwoningen van 1,2 parkeerplaats per woning. Desgevraagd heeft de raad op de zitting toegelicht dat hij aanleiding heeft gezien om niet die parkeernorm toe te passen, maar op dit punt aan te sluiten bij de versie van de parkeernota zoals die gold op het moment waarop de raad in 2021 de principebeslissing nam om mee te werken aan een herontwikkeling van het terrein.
4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2591, geldt als uitgangspunt dat een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit moet uitgaan van het beleid dat van toepassing is op het moment dat dat besluit wordt genomen. De raad kan daar echter gemotiveerd van afwijken.
4.3.    De sinds 1 januari 2022 geldende versie van de parkeernota bevat geen overgangsregeling. Dit betekent dat op het moment van het vaststellen van het plan die versie van toepassing was, met daarin een specifieke norm voor sociale huurwoningen van 1,2 parkeerplaats per woning. De raad heeft er echter voor gekozen om op dit punt het voorheen geldende beleid te hanteren. Dit komt erop neer dat de raad voor de maximaal 21 woningen de categorie "wonen 65 - 120 m2 gestapeld" in de zone "rest bebouwde kom" heeft toegepast. Voor deze categorie geldt een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning. Ter motivering van deze keuze heeft de raad gewezen op afspraken die zijn gemaakt met omwonenden die bezorgd zijn over de toenemende parkeerdruk in de wijk. Verder heeft de raad daarbij van belang geacht dat de voorziene appartementen een grotere oppervlakte hebben dan gebruikelijk is bij sociale huurwoningen. Daardoor zal de huurprijs van deze woningen ook hoger zijn. De betrokken bewoners zullen de financiële mogelijkheden daartoe moeten hebben. En die wat ruimere financiële spankracht kan ook betekenen dat het autobezit van de betrokken bewoners wat hoger is. Volgens de raad is de situatie waarnaar [appellante] en anderen verwijzen, ook niet vergelijkbaar met het voorliggende plan omdat in die andere situatie in kleinere appartementen is voorzien.
De Afdeling is van oordeel dat de raad gelet op de omvang van de in het plan voorziene woningen gewicht heeft kunnen toekennen aan de omstandigheid dat het autobezit van de bewoners ervan wat hoger zou kunnen zijn.  Voorts is een in een bestemmingsplan opgenomen parkeerregeling erop gericht om ten behoeve van de daarin voorziene ruimtelijke ontwikkeling voldoende parkeercapaciteit aanwezig te laten zijn teneinde parkeeroverlast in de omgeving van het betrokken plangebied te voorkomen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4544. Omdat omwonenden hebben aangegeven zich zorgen te maken over de toenemende parkeerdruk in hun wijk, heeft de raad het ook in het licht daarvan dienstig geoordeeld de parkeernorm uit de vorige versie van de parkeernota toe te passen. Op grond hiervan is de Afdeling van oordeel dat de raad toereikend heeft gemotiveerd waarom hij qua aan te houden parkeernorm is teruggevallen op de vorige versie van de parkeernota. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat niet is gesteld of gebleken dat wat de raad betoogt over de maatvoering van de appartementen die zijn voorzien in het bestemmingsplan "Medisch centrum met appartementen de Graeffweg 2019", onjuist is. De Afdeling ziet in wat [appellante] en anderen aanvoeren dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte een enigszins hogere parkeernorm heeft toegepast.
Het betoog slaagt niet.
Wateroverlast
5.       [appellante] en anderen betogen dat het plan zal leiden tot een toename van de wateroverlast in hun tuinen. [appellante] en anderen wijzen op het hoogteverschil tussen het plangebied en hun tuinen. Deze tuinen liggen volgens [appellante] en anderen ongeveer 30 cm lager. Zij stellen zich hiernaast op het standpunt dat de raad de gevolgen voor het afvoeren van water door de verstening van 2.020 m2 groen onvoldoende compenseert.
5.1.    Het plan leidt tot een extra verharding van 2.020 m2 in het plangebied. De raad heeft in paragaaf 5.14 van de plantoelichting aangegeven dat 10% hiervan moet worden gecompenseerd. Er wordt volgens de raad in samenspraak met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier niet in het plangebied, maar wel in hetzelfde peilgebied 163,3 m2 gecompenseerd met een watergang bij de BOL-ontwikkeling op de Riek-Gaffelstraat. De overige 38,7 m2 wordt volgens de raad gecompenseerd door verschillende maatregelen. Het plan maakt een waterberging van 97 m3 mogelijk in het westen van het plangebied. De raad heeft toegelicht dat naast de verharding in het plangebied voldoende waterdoordringbare grond aanwezig zal zijn. Er zal volgens de raad ook een regenwaterriolering en drainage worden aangelegd die regenwater afvoeren naar het open water ten zuiden van het plangebied. De raad heeft op de zitting toegelicht dat in het westen van het plangebied vijf parkeerplaatsen met waterdoorlatende grastegels zullen worden geplaatst. In het noorden van het plangebied zullen volgens de raad parkeerplaatsen worden gerealiseerd met daaronder waterkratten die het water afvoeren. De raad heeft desgevraagd op zitting aangegeven dat de gemeente eigenaar is van het betrokken terrein, de gemeente zorg draagt voor de herinrichting ervan - waaronder ook het treffen van de voornoemde maatregelen - en de raad heeft toegezegd dat deze maatregelen ook zullen worden uitgevoerd. Gelet op deze toelichting heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat het plan ondanks hoogteverschillen tussen het plangebied en de aangrenzende tuinen niet leidt tot onaanvaardbare wateroverlast.
Het betoog slaagt niet.
Ruimtelijke inpassing
6.       [appellante] en anderen betogen dat de maximaal 21 gestapelde woningen die het plan toelaat, niet passen binnen het tuinstedelijke karakter van de omgeving. Zij kunnen zich bovendien niet verenigen met de afwijkingsmogelijkheid van 10% van de maximale bouwhoogte.
6.1.    Artikel 5.2, aanhef en onder b, van de planregels in samenhang gelezen met de verbeelding, laten in het bouwvlak in het plangebied een maximumhoogte toe van 9 m. In paragraaf 4.2 van de plantoelichting heeft de raad aangegeven dat de beoogde invulling van het plangebied gelet op de grootte en positionering ervan ten opzichte van de omgeving geen onaanvaardbare ruimtelijke effecten op de omgeving zal hebben.
6.2.    De Afdeling stelt vast dat de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4306, onder 7.1, heeft geoordeeld dat de raad de stedenbouwkundige en ruimtelijke invulling van het plan passend heeft mogen vinden. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook aandacht geschonken aan de in artikel 9 van de planregels vervatte mogelijkheid om met ten hoogste 10% van bij recht geldende maten af te wijken. De Afdeling ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Daarbij betrekt de Afdeling dat de woningen in de omgeving op grond van het bestemmingsplan "De Purmer 2016" een bouwhoogte mogen hebben van ongeveer 9 m en dat de afstand van de in het plan voorziene verharding tot de achtertuinen van [appellante] en anderen ongeveer 6 m is. De raad heeft zich, gelet daarop, op het standpunt mogen stellen dat het plan ruimtelijk inpasbaar is.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersveiligheid
7.       [appellante] en anderen betogen dat het plan de verkeersveiligheid zal aantasten. De ontsluiting via de smalle ventweg langs de Grotenhuysweg zal namelijk leiden tot veel verkeersbewegingen langs de gymnastiekzaal, aldus [appellante] en anderen. Het voorstel van de raad om voor de ingang van die zaal een hek te plaatsen, is volgens [appellante] en anderen onvoldoende.
7.1.    De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 22 november 2023, onder 8.1, geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid. De Afdeling ziet in wat [appellante] en anderen aanvoeren geen aanleiding om hierover anders te oordelen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Luchtkwaliteit
8.       [appellante] en anderen betogen dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare toename van uitstoot van koolstofdioxide en fijnstof. Dit heeft een slechtere luchtkwaliteit in de omgeving tot gevolg, aldus [appellante] en anderen. [appellante] en anderen stellen zich op het standpunt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de ontwikkeling van de Oostflank in Purmerend in het onderzoek naar de stikstofuitstoot.
8.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare verslechtering van de luchtkwaliteit. In paragraaf 5.9 van de plantoelichting staat dat de raad de zogenoemde NIBM-tool heeft toegepast. Hieruit volgt volgens de raad dat het plan louter leidt tot een "niet-in-betekenende-mate" toename van stikstofdioxide en fijnstof. Ook volgt volgens de raad uit de monitoringskaart van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit dat de concentraties stikstofdioxide en fijnstof in 2020 niet hoger waren dan 35 μg/m³. Uit deze monitoringskaart volgt ook dat de concentraties fijnstof (PM2,5) in 2020 lager waren dan 20 μg/m³. [appellante] en anderen hebben deze uitkomsten niet onderbouwd bestreden. De Afdeling ziet geen reden aan de uitkomsten te twijfelen.
Voor zover [appellante] en anderen betogen dat het plan leidt tot een onaanvaardbare vermeerdering van de uitstoot van koolstofdioxide, overweegt de Afdeling dat daarvoor geen wettelijke grenswaarden zijn bepaald. De raad was ook niet verplicht om de gevolgen van de uitstoot van koolstofdioxide bij zijn beoordeling te betrekken. De Afdeling wijst in dit verband op haar uitspraak van 7 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7002, onder 2.31.1.
De raad heeft toegelicht dat de ontwikkeling van de Oostflank een onzekere toekomstige ontwikkeling betreft. Er was ten tijde van het vaststellen van het plan over deze ontwikkeling nog geen concrete besluitvorming. De raad heeft dan ook geen rekening hoeven te houden met de ontwikkeling van de Oostflank.
Het betoog slaagt niet.
Flora en fauna
9.       [appellante] en anderen betogen dat het plan leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor beschermde diersoorten in het plangebied. Zij vrezen dat het plan zal leiden tot lichtverstrooiing naar het leefgebied van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Het vleermuisonderzoek dat de raad aan het plan ten grondslag heeft gelegd, is volgens [appellante] en anderen onvoldoende, omdat dit onderzoek niet in overeenstemming is met het "Protocol voor vleermuisinventarisaties" (hierna: het Vleermuisprotocol) van het Netwerk Groene Bureaus van 1 januari 2021.
9.1.    De raad mag het plan niet vaststellen indien en voor zover hij redelijkerwijs had moeten inzien dat het geldende soortenbeschermingsrecht op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
9.2.    De raad is in paragraaf 15.11 van de plantoelichting ingegaan op de gevolgen van het plan voor flora en fauna. Hij stelt hierin dat het plan niet leidt tot negatieve gevolgen voor de verschillende vleermuissoorten die foerageren boven en langs de watergang ten zuiden van het plangebied. Ter onderbouwing hiervan wijst de raad op de "Notitie natuurwetgeving BOL-locatie Tarwestraat, Purmerend" (hierna: de notitie) van Regelink Ecologie & Landschap van 25 mei 2023, die als bijlage 5 bij de toelichting is gevoegd. Hieruit volgt dat het plangebied is aangemerkt als leefgebied van de ransuil. In de notitie staat dat het plangebied slechts een zeer klein deel van het leefgebied van de ransuil betreft en dat het plan geen negatief effect heeft op het functioneren van het gehele leefgebied van de ransuil. Hiernaast is in de notitie de watergang ten zuiden van het plangebied aangewezen als onderdeel van essentieel foerageergebied van de drie waargenomen vleermuissoorten. De nadelige effecten op dit gebied kunnen volgens de notitie worden voorkomen door het treffen van verschillende maatregelen. Als deze maatregelen worden getroffen is er volgens de notitie geen overtreding van de Wnb aan de orde.
Uit de door [appellante] en anderen gestelde omstandigheid dat het onderzoek van Regelink in de notitie niet in overeenstemming met het Vleermuisprotocol is verricht, volgt niet zonder meer dat sprake is van een onzorgvuldigheid in de totstandkoming. Het Vleermuisprotocol is een leidraad bij het onderzoek ten behoeve van de toestemming op grond van het geldende soortenbeschermingsrecht en in deze procedure is zo’n toestemming niet aan de orde.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10.     Het beroep is ongegrond.
11.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
195-1099