ECLI:NL:RVS:2024:2918

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
202205956/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de korpschef van politie. De korpschef had op 6 februari 2020 de toestemming ingetrokken die eerder was verleend aan Securitas Nederland B.V. om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten. De intrekking was gebaseerd op verschillende incidenten, waaronder aangiften van mishandeling en stalking, en andere meldingen die de betrouwbaarheid van [appellant] in twijfel trokken. De rechtbank Gelderland had eerder geoordeeld dat de korpschef bevoegd was om de toestemming in te trekken, en dit oordeel werd door de Raad van State bevestigd.

De Raad van State oordeelde dat de korpschef zich op het standpunt mocht stellen dat het algemeen belang van een betrouwbare beveiligingsbranche zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van [appellant]. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de korpschef de intrekking van de toestemming kon baseren op de gebeurtenissen die zich hadden voorgedaan, ook al waren deze bekend voordat de toestemming werd verleend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde dat de korpschef niet verplicht was om te wachten op een strafrechtelijke veroordeling om de toestemming in te trekken, zolang er maar een sterke verdenking bestond die de betrouwbaarheid van [appellant] in twijfel trok.

In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn argumenten, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan en dat [appellant] geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De korpschef werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202205956/1/A3.
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 september 2022 in zaak nr. 20/4652 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2020 heeft de korpschef de door hem aan Securitas Nederland B.V. verleende toestemming om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten, ingetrokken.
Bij besluit van 20 juli 2020 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 september 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 juni 2024, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], via een videoverbinding en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. S. Filali, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.       De voor deze zaak van belang zijnde bepalingen zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.       De korpschef heeft aan Securitas Nederland toestemming verleend om [appellant] werkzaamheden te laten verrichten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr). De korpschef heeft de toestemming bij het besluit van 6 februari 2020 ingetrokken. Bij het besluit van 20 juli 2020 heeft de korpschef de intrekking gehandhaafd. De korpschef heeft aan zijn besluitvorming meerdere gebeurtenissen ten grondslag gelegd:
1.       Een aangifte van 11 juni 2018 van mishandeling, die heeft geleid tot een voorwaardelijk sepot van 3 september 2018;
2.       Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juli 2018, waarin een geluidsopname van een telefoongesprek van 8 juli 2018 is uitgewerkt;
3.       Een aangifte van 24 juli 2018 van stalking;
4.       Een melding van 25 oktober 2019 van vernieling door het gooien van een steen tegen het raam van een ex-vriendin van [appellant];
5.       Een registratie van 5 februari 2020 van een anonieme melding bij Veilig Thuis;
6.       49 andere registraties in de politiesystemen vanaf 20 december 2016.
2.1.    De korpschef heeft zich naar aanleiding van de politieregistraties en opgemaakte processen-verbaal op het standpunt gesteld dat [appellant] niet beschikt over de vereiste betrouwbaarheid om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Het algemeen belang van een betrouwbare en integere beveiligingsbranche is volgens de korpschef een zwaarder wegend belang dan het door [appellant] gestelde persoonlijk financiële belang. De korpschef heeft daarom besloten de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te mogen verrichten, in te trekken.
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef bevoegd was om de toestemming in te trekken. De korpschef heeft [appellant] eerder het voordeel van de twijfel gegeven, omdat de gebeurtenissen die hierboven bij 1, 2 en 3 zijn weergegeven al bekend waren voordat hij toestemming verleende. [appellant] is echter ook nadat de korpschef toestemming had verleend om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, doorgegaan met ongewenst gedrag. De korpschef mocht zich op het standpunt stellen dat bedreiging, al dan niet met de dood, op zichzelf al een ernstige aantasting van de rechtsorde vormt. Daarbij komen dan ook nog de mishandeling en veelvuldig ongewenst contact met een ex-vriendin. De korpschef heeft redelijkerwijs kunnen twijfelen aan de betrouwbaarheid van [appellant]. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche mogen hogere eisen worden gesteld. [appellant] heeft de twijfel aan zijn betrouwbaarheid en integriteit onvoldoende weggenomen. Hoewel de anonieme melding van Veilig Thuis en de 49 overige politieregistraties niet kunnen dienen als grondslag voor de intrekking, is dit voor de rechtbank geen reden om het besluit van 20 juli 2020 te vernietigen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat een strafrechtelijke vervolging geen voorwaarde is voor het intrekken van de toestemming, maar een sterke verdenking die tot twijfel over de betrouwbaarheid leidt voldoende is. Tot slot staat de bekwaamheid van [appellant] als beveiliger los van zijn betrouwbaarheid als persoon, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aangiften van mishandeling en stalking en het proces-verbaal van bevindingen niet doorslaggevend kunnen zijn voor het intrekken van de toestemming. Deze gebeurtenissen hebben zich afgespeeld voordat toestemming aan [appellant] was verleend om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Verder voert [appellant] aan dat hij door toedoen van een ex-vriendin zijn zogenoemde grijze pas is kwijtgeraakt, terwijl een collega van hem is veroordeeld voor mishandeling en diens grijze pas juist werd verlengd. Volgens [appellant] is dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat ten tijde van het besluit tot intrekking van de toestemming geen sprake was van een serieuze verdenking. [appellant] heeft aan de korpschef zijn onschuld bewezen. De korpschef had daarom kunnen volstaan met een waarschuwing of een voorwaardelijke toestemming. Bovendien had de korpschef meer onderzoek moeten doen en rekening moeten houden met de persoonlijke omstandigheden die hij heeft aangedragen, aldus [appellant].
Beoordeling
5.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5 tot en met 8 opgenomen overwegingen, die hierboven onder 3 verkort zijn weergegeven, waarop dat oordeel is gebaseerd.
6.       [appellant] doet voor het eerst in hoger beroep een beroep op het gelijkheidsbeginsel. [appellant] stelt zijn zogenoemde grijze pas te zijn kwijtgeraakt door toedoen van een ex-vriendin en problemen in de relationele sfeer. De grijze pas van een collega van [appellant] werd juist verlengd terwijl deze collega een voorwaardelijke celstraf had gekregen na een vechtpartij. De Afdeling overweegt dat het aan degene die een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel is om dat beroep te onderbouwen met concrete gevallen die volgens hem op relevante punten vergelijkbaar zijn met zijn situatie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:503). [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn situatie vergelijkbaar is met die van zijn collega. [appellant] gaat namelijk voorbij aan alle gebeurtenissen die de korpschef ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit. De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn standpunt dat sprake is van gelijke gevallen. Het betoog van [appellant] slaagt niet.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
8.       De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
735-1104
Bijlage
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
[…]
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
[…]
4. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Indien de desbetreffende persoon een ambtenaar is als bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt de toestemming slechts onthouden indien deze persoon niet beschikt over de benodigde bekwaamheid. Voor de tewerkstelling van de overige opsporingsambtenaren wordt de toestemming slechts verleend na het overleggen van de ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en indien de desbetreffende persoon beschikt over de benodigde bekwaamheid.
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
[…]
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.3. Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a.       veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b.       andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad a. (veroordelingen andere rechterlijke uitspraken)
De persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd mag op het moment van de aanvraag niet:
1)       binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd of,
2)       binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd.
[…]
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
Ook sepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Hierbij dient de aard van het sepot in ogenschouw te worden genomen. Een technisch sepot, bijvoorbeeld wegens onvoldoende bewijs, zal bij de beoordeling naar de betrouwbaarheid een minder grote rol spelen dan een sepotbeslissing die op beleidsmatige gronden is genomen. In het geval dat een sepot wordt meegenomen in de beoordeling, wordt voor wat betreft de terugkijktermijn als uitgangspunt genomen de datum waarop het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren.
[…]
Termijn
De periode die in acht moet worden genomen bij toepassing van het bepaalde onder b is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De periode kan echter - behoudens uitzonderlijke gevallen - nooit langer zijn dan de 8 jaar als hiervoor genoemd.