ECLI:NL:RVS:2024:2862

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
202304213/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tenaamstelling voertuigen door RDW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 mei 2023. De rechtbank had het verzoek van [appellant] om de tenaamstelling van zeven scooters vervallen te verklaren afgewezen. [appellant] had de voertuigen op zijn naam gesteld op verzoek van anderen, zonder de intentie om zelf eigenaar te worden. In hoger beroep zijn er nog drie scooters in geschil. De zitting vond plaats op 2 juli 2024, waar de Staatsraad mr. J.M. Willems, griffier mr. O. van Loon en jurist mr. A.J.Q. Oskam aanwezig waren. [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. J.D. Nijenhuis, terwijl de RDW werd vertegenwoordigd door mr. M. Arends.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de RDW voldoende gronden had om de tenaamstelling niet te vervallen te verklaren, zoals vereist door artikel 40c van het Kentekenreglement. [appellant] had in hoger beroep zijn eerdere argumenten herhaald, maar de rechtbank had deze al gemotiveerd afgewezen. De Afdeling was het eens met de motivering van de rechtbank en zag geen aanleiding om anders te beslissen. Bovendien werd opgemerkt dat het niet meewerken van [appellant] aan de zitting zijn zaak niet ten goede kwam. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de RDW hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304213/1/A2
Datum uitspraak: 2 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 23 mei 2023 in zaak nr. 22/3188 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW)
Openbare zitting gehouden op 2 juli 2024 om 13:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.M. Willems
Griffier: mr. O. van Loon
Jurist: mr. A.J.Q. Oskam
Verschenen:
[appellant], vertegenwoordigd door mr. J.D. Nijenhuis, advocaat te Leeuwarden;
RDW, vertegenwoordigd door mr. M. Arends.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 23 mei 2023 van de rechtbank Noord­-Nederland.
Beslissing
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Motivering
RDW heeft een verzoek van [appellant] om de tenaamstelling van zeven voertuigen (scooters) vervallen te verklaren afgewezen. [appellant] heeft niet met de bedoeling om zelf eigenaar te worden maar op verzoek van anderen, als vriendendienst, de voertuigen op zijn naam gesteld. In hoger beroep gaat het geschil nog om drie van die voertuigen.
Uit artikel 40c van het Kentekenreglement (hierna: Kr) volgt dat voor RDW voldoende gronden aanwezig moeten zijn om de tenaamstelling vervallen te verklaren. Een verzoek als bedoeld in artikel 40c van het Kr kan slechts worden gedaan als het niet mogelijk is op grond van artikel 40 van het Kr een wijziging dan wel vervallenverklaring van de tenaamstelling te realiseren, zelfs als daarvoor een civielrechtelijke procedure nodig is (zie de uitspraak van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:572, onder 7-7.3).
Wat [appellant] in hoger beroep aanvoert is een herhaling van zijn beroep bij de rechtbank. De rechtbank is gemotiveerd op zijn beroep ingegaan onder overwegingen 4.3 en 4.4. Zij heeft de stelling van [appellant] dat hij nooit de eigenaar is geweest van de scooters niet gevolgd bij gebrek aan onderbouwing. Ook heeft zij geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem niet mogelijk is om op grond van artikel 40 van het Kr wijziging of vervallenverklaring van de tenaamstelling te bewerkstelligen. De Afdeling is het eens met de uitspraak van de rechtbank en de motivering daarvan. In wat nu is aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om anders te beslissen. Hieraan voegt zij toe dat het niet helpt dat [appellant] niet op de zitting bij de Afdeling is verschenen en geen contact heeft onderhouden met zijn advocaat om zijn belang voor het voetlicht te brengen.
Het hoger beroep is ongegrond. De RDW hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
284-1067