ECLI:NL:RVS:2024:2827

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
202107873/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek inzake vrijvallende gevels van een woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 9 november 2021 het beroep van [appellant A] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft een handhavingsverzoek dat [appellant A] had ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. Dit verzoek was gericht tegen de afwerking die [partij A] en [partij B] hadden aangebracht aan de vrijvallende gevels van de woning van [appellant A] aan de [locatie] te Arnhem. De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat er geen overtreding was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de woning van [appellant A] niet in strijd was met de verleende omgevingsvergunning of het Bouwbesluit 2012.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 juli 2024 behandeld. Tijdens de zitting is [appellant A] bijgestaan door zijn advocaat, mr. D. van Hijkoop, en het college was vertegenwoordigd door mr. S.A. Joosten. [partij] was ook aanwezig, bijgestaan door mr. M.A.F. Beukema. De Afdeling heeft overwogen dat het college pas mag handhaven als er sprake is van een overtreding. In dit geval was er geen sprake van bouwen zonder omgevingsvergunning of bouwen in afwijking van de omgevingsvergunning, omdat de afwerking van de gevels niet onder de vergunning viel.

De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden. Het hoger beroep van [appellant A] is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De zaak benadrukt de noodzaak van duidelijke voorschriften in omgevingsvergunningen en de rol van het college in handhavingsverzoeken.

Uitspraak

202107873/1/R4
Datum uitspraak: 10 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend in Arnhem (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant A]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 november 2021 in zaak nr. 19/6136 in het geding tussen:
[appellant A]
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2019 heeft het college het verzoek van [appellant A] om, voor zover thans nog van belang, handhavend op te treden tegen de door [partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]) aangebrachte afwerking aan de vrijvallende gevels van de woning van [appellant A] aan de [locatie] te Arnhem, afgewezen.
Bij besluit van 19 september 2019 heeft het college het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant A] hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
[appellant A] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2024, waar [appellant A], bijgestaan door mr. D. van Hijkoop, advocaat te Doetinchem, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.A. Joosten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. M.A.F. Beukema, als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 21 maart 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2.       [appellant A] en [partij] hebben ieder in eigen beheer een woning gebouwd aan de Rodenburgstraat in Arnhem. Deze woningen zijn tegen elkaar aan gebouwd en delen een gezamenlijke spouwmuur. Als gevolg van de verschillende ontwerpen van de woningen worden enkele geveldelen van de woning van [appellant A] aan de [locatie] niet bedekt door de zijgevel van de woning van [partij] aan de Rodenburgstraat 10. Die geveldelen missen daardoor een tweede spouwblad en worden vrijvallende gevels genoemd.
[appellant A] stelt dat [partij] zonder overleg isolatie en afwerking heeft aangebracht aan de vrijvallende gevels van de woning van [appellant A]. [appellant A] heeft het college vervolgens verzocht hiertegen handhavend op te treden, omdat [appellant A] een nul-op-de-meterwoning wilde bouwen en de door [partij] aangebrachte afwerking daarvoor onvoldoende isolerend is. [partij] staat [appellant A] volgens hem niet toe om de door hem gewenste afwerking aan te brengen op de vrijvallende gevels.
Het college heeft het verzoek om handhaving afgewezen omdat er volgens het college niet is gebleken van een overtreding. Het geschil tussen [appellant A] en [partij] is volgens het college civielrechtelijk van aard.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het college niet bevoegd om handhavend op te treden, omdat niet is gebleken dat er sprake is van een overtreding. De woning van [appellant A] is naar het oordeel van de rechtbank niet gebouwd in afwijking van de aan [appellant A] verleende omgevingsvergunning of in strijd met het Bouwbesluit 2012.
3.       [appellant A] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er sprake is van een overtreding, namelijk bouwen zonder omgevingsvergunning dan wel bouwen in afwijking van een omgevingsvergunning. Hiertoe voert [appellant A] aan dat [partij] de afwerking op de gevel heeft aangebracht in de uitvoering van zijn bouwproject terwijl dit niet is vergund op grond van de aan [partij] verleende omgevingsvergunning. Voorts voert [appellant A] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet uit zijn omgevingsvergunning zou blijken dat hij gehouden is om een nul-op-de-meterwoning te bouwen. Volgens hem blijkt dit uit het Toetsingsrapport Bouwbesluit 2012 waarin ten aanzien van de isolatie en energieprestatie van zijn woning waarden zijn opgenomen die verder gaan dan de normen in het Bouwbesluit 2012. Gelet op het voorgaande stelt [appellant A] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een civielrechtelijk geschil en dat hij met deze procedure niet zou kunnen bereiken dat het college [partij] verplicht om de afwerking te verwijderen.
Tot slot betoogt [appellant A] dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van het verzoek om handhaving.
3.1.    De Afdeling stelt voorop dat het college pas mag handhaven als er sprake is van een overtreding. Dat is een gedraging in strijd met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. In dit geval zou die overtreding moeten bestaan uit het bouwen in afwijking van een omgevingsvergunning of het Bouwbesluit 2012. [appellant A] wil aanpassing van de vrijvallende gevels aan zijn woning. Voor de bouw van deze woning is aan [appellant A] een omgevingsvergunning verleend. Daarom is er geen grond voor het oordeel dat er sprake is van bouwen zonder omgevingsvergunning. Ook kan geen sprake zijn van bouwen in afwijking van de aan [partij] verleende omgevingsvergunning, omdat die vergunning niet op deze zijgevels ziet.
De Afdeling is voorts van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de zijgevels zijn afgewerkt in afwijking van de aan [appellant A] verleende omgevingsvergunning. Zoals door [appellant A] niet wordt bestreden is in de aanvraag voor de omgevingsvergunning niets opgenomen over de afwerking van de vrijvallende zijgevels. Ook bevatten de bouwtekeningen behorende bij de omgevingsvergunning geen detailuitwerking over de vrijvallende zijgevels. Met de in het Toetsingsrapport Bouwbesluit 2012 opgenomen isolatiewaarden heeft [appellant A] bij de aanvraag van zijn omgevingsvergunning aannemelijk gemaakt dat het bouwplan voldoet aan de isolatienormen van het Bouwbesluit 2012. Dat Toetsingsrapport is dus bedoeld ter onderbouwing van een aanvraag en bevat op zichzelf geen voorschriften waarvan naleving kan worden afgedwongen. Er zijn aan de omgevingsvergunning bovendien geen voorschriften verbonden met betrekking tot een hogere isolatiewaarde of specifieke afwerking van de vrijvallende zijgevels. De omgevingsvergunning bevat derhalve geen normen over de afwerking van de zijgevels waarop het college zou kunnen handhaven. Nader onderzoek door het college naar de wijze waarop de zijgevels zijn afgewerkt, is dus niet nodig, omdat er geen voorschriften zijn waarop kan worden gehandhaafd. De rechtbank heeft daarom ook terecht geoordeeld dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan. Dat uit de stukken is gebleken dat de gevels van de woning van [appellant A] niet overal even goed isoleren en dat zij in hun woning lekkage en vochtproblemen hebben, is vervelend en geven wellicht aanwijzingen dat er bij de bouw wat mis is gegaan. Maar deze omstandigheden leiden in deze zaak niet tot een ander oordeel. Dit komt doordat het handhavingsverzoek en dus ook het ter toets voorliggende besluit alleen zien op de vrijvallende geveldelen en daarvoor geen publiekrechtelijke normen bestaan die worden overtreden. Hier ligt dus geen taak voor het college.
Het betoog slaagt niet.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Houtman-van de Meerakker, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Houtman-van de Meerakker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024
929