ECLI:NL:RVS:2024:2804

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
202004513/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan VMI en stikstofdepositie in Epe

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 juli 2024 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "VMI" van de gemeente Epe. Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het bedrijfsterrein van VMI, een internationaal bedrijf dat productielijnen voor de autobandenindustrie ontwikkelt. De uitbreiding omvat onder andere extra assemblagehallen, een bedrijfskantoor, een magazijn en een tweede parkeerterrein. Appellanten, bewoners in de omgeving van VMI, hebben bezwaar gemaakt tegen het bestemmingsplan, met name vanwege zorgen over stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Veluwe.

In een eerdere tussenuitspraak van 29 maart 2023 had de Afdeling de gemeente Epe opgedragen om binnen 26 weken een gebrek in het besluit van 28 mei 2020 te herstellen, namelijk het ontbreken van een volledige stikstofdepositieberekening voor zowel de gebruiks- als de aanlegfase van het plan. De gemeente heeft hierop gereageerd met een nadere motivering, waarin een Ecologische beoordeling is opgenomen die de stikstofdepositie in kaart brengt. Deze beoordeling concludeert dat de stikstofdepositie tijdelijk toeneemt in de aanlegfase, maar dat er in de gebruiksfase sprake is van een permanente afname.

De Afdeling heeft de zienswijzen van de appellanten beoordeeld. Appellant sub 1 betoogde dat de Ecologische beoordeling onduidelijk was over de interne saldering van emissies door bemesting. De Afdeling oordeelde dat de raad terecht aannam dat het agrarisch gebruik zou worden gestaakt. Appellant sub 2 heeft geen zienswijze ingediend, wat door de Afdeling werd geïnterpreteerd als geen bezwaar tegen de nadere motivering.

Uiteindelijk heeft de Afdeling de beroepen van beide appellanten gegrond verklaard, het besluit van 28 mei 2020 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten omdat de raad het gebrek had hersteld. De gemeente Epe is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

202004513/2/R4
Datum uitspraak: 10 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], wonend te Epe (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2.       [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], wonend te Epe (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Epe,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1246 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 28 mei 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "VMI", te herstellen.
Bij beschikking van 30 augustus 2023 heeft de Afdeling de in de tussenuitspraak bepaalde termijn, op verzoek van de raad, verlengd tot en met 22 november 2023.
Bij beschikking van 20 november 2023 heeft de Afdeling de in de tussenuitspraak bepaalde termijn, op verzoek van de raad, verder verlengd tot en met 11 april 2024.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad een nadere motivering voor het bestreden besluit gegeven.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant sub 1] daarover een zienswijze naar voren gebracht.
[appellant sub 2] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       VMI is een internationaal bedrijf. Zij ontwikkelt productielijnen voor de autobandenindustrie. Het bedrijf is van oudsher gevestigd aan de Gelriaweg 16 in Epe. VMI is uitgegroeid tot een bedrijf met een oppervlakte van circa 8 hectare en wil haar bedrijfsterrein uitbreiden met circa 6 hectare. Het plan voorziet in de planologische basis daarvoor. De uitbreiding bestaat onder meer uit een verruiming van de bestemming "Bedrijf". De bedoeling is om onder meer extra assemblagehallen, een bedrijfskantoor en een magazijn te bouwen. Ook voorziet het plan in een tweede parkeerterrein voor werknemers van VMI. Verder omvat het plan een nieuwe aansluiting op de provinciale weg N309 en maatregelen in het kader van de ontwikkeling van natuur en de landschappelijke inpassing.
2.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen in de omgeving van VMI en hebben beiden direct zicht op het bedrijf. Zij zijn het niet eens met het bestemmingsplan.
Tussenuitspraak
3.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling vastgesteld dat de raad heeft erkend dat omdat hij ten onrechte niet ook voor de aanlegfase een volledige stikstofdepositieberekening van alle gevolgen van de door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft gemaakt, het plan niet is onderbouwd met de vereiste stikstofdepositieberekening die zowel de gebruiks- als de aanlegfase omvat. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt heeft gesteld dan hij in het besluit van 28 mei 2020 heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 28 mei 2020 in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak opgedragen over te gaan tot het herstel van dit gebrek dat kleeft aan het besluit van 28 mei 2020. Daarvoor moest de raad alsnog onderzoek verrichten naar de stikstofdepositie van de aanleg- en de gebruiksfase van het bestemmingsplan, inclusief de aanlegfase van de uitbreiding van het bedrijfsterrein en van de natuurcompensatie. Afhankelijk van de uitkomst van dat onderzoek moest de raad in het kader van de beoordeling van de cumulatieve effecten ook de aanpassing van het kruispunt N309 in de stikstofdepositieberekening betrekken.
Herstel
4.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad de Ecologische beoordeling VMI voor het aspect stikstof van Arcadis van 22 februari 2024 (hierna: de Ecologische beoordeling) als nadere motivering van het besluit van 28 mei 2020 aangemerkt. In de Ecologische beoordeling is onderzoek gedaan naar de stikstofdepositie van zowel de aanlegfase als de gebruiksfase van het plan. Ook is daarin een eventueel cumulatief effect van de aanpassing van het kruispunt N309 onderzocht. De conclusie van de Ecologische beoordeling is dat in het Natura 2000-gebied Veluwe de stikstofdepositie als gevolg van de aanlegfase van het plan tijdelijk toeneemt met maximaal 0,01 mol N/ha/jaar. In de gebruiksfase is sprake van een permanente afname over een groter gebied van 0,01 tot maximaal 0,04 mol N/ha/jaar. Daarmee kan worden uitgesloten dat de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, leiden tot aantasting van de natuurlijke waarden en kenmerken van het Natura 2000-gebied Veluwe, zo wordt in de Ecologische beoordeling geconcludeerd.
Beoordeling zienswijze [appellant sub 1]
5.       [appellant sub 1] betoogt in zijn zienswijze dat in de Ecologische beoordeling onduidelijk is waarom voor de gebruiksfase intern gesaldeerd kan worden met de emissies als gevolg van het bemesten. Volgens [appellant sub 1] blijkt nergens uit dat het gaat om het uitrijden van mest waarvoor een natuurvergunning is verleend, en dat het uitrijden van mest wordt gestaakt.
5.1.    De Afdeling stelt vast dat uit de Ecologische beoordeling blijkt dat intern gesaldeerd wordt met twee percelen waarop agrarisch gebruik plaatsvond. Deze percelen liggen binnen het plangebied waarop de uitbreiding van VMI is voorzien. Aan deze percelen zijn in het plan de bestemmingen "Bedrijf" en "Natuur" toegekend. Gelet hierop heeft de raad mogen aannemen dat het agrarisch gebruik, waaronder het bemesten van deze grond, bij de realisatie van de planontwikkeling wordt gestaakt. Verder is voor de inzet van het stoppen van bemesting als interne salderingsmaatregel niet vereist dat voor de bemesting een natuurvergunning was verleend. De Afdeling wijst in dit verband op haar uitspraak van 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2874, onder 16 tot en met 16.3. Het betoog slaagt niet.
6.       [appellant sub 1] betoogt dat er sprake is van te hoge stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Veluwe en dat dit een knelpunt is voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.
6.1.    De Afdeling stelt vast dat de raad op basis van de Ecologische beoordeling heeft beoordeeld dat in de aanlegfase sprake is van een tijdelijke toename van 0,01 mol N/ha/jaar op Natura 2000-gebied Veluwe. In de gebruiksfase is sprake van een permanente afname van 0,01-0,04 mol N/ha/jaar. Gelet ook op de inhoud van de hiervoor onder 4. genoemde Ecologische beoordeling, ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd  onvoldoende grond voor het oordeel dat de raad ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het plan zal leiden tot een significante aantasting van de natuurlijke waarden en kenmerken van het Natura 2000-gebied Veluwe. Het betoog slaagt niet.
Geen zienswijze [appellant sub 2]
7.       [appellant sub 2] heeft naar aanleiding van de nadere motivering van de raad geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant sub 2] hiertegen geen bezwaren heeft. Daarom bestaat ook gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat de door de raad gegeven nadere motivering in zoverre niet toereikend is.
Conclusie
8.       Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gegrond. Het besluit van 28 mei 2020 moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
9.       Omdat de raad het besluit van 28 mei 2020 nader heeft gemotiveerd met de Ecologische beoordeling en daarmee het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld, zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 28 mei 2020 in stand blijven.
10.     De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] en [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] gegrond;
II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Epe van 28 mei 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "VMI";
III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
IV.     veroordeelt de raad van de gemeente Epe tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.195,70, waarvan € 2.625,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V.      veroordeelt de raad van de gemeente Epe tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.239,68, waarvan € 2.187,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI.     gelast dat de raad van de gemeente Epe aan [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VII.     gelast dat de raad van de gemeente Epe aan [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.
w.g. Venema
voorzitter
w.g. Van Es
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024
826