202205412/1/A2.
Datum uitspraak: 10 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 juni 2022 in zaak nr. 20/6515 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (thans: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening van de zorgtoeslag van [appellant] over het jaar 2016 herzien en die zorgtoeslag vastgesteld op € 998,00. Bij besluit van 1 mei 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening van de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2017 herzien en die huurtoeslag vastgesteld op € 997,00. Bij besluit van 1 mei 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over het jaar 2018 op € 708,00 vastgesteld en de huurtoeslag van [appellant] over dat jaar op € 2.2460,00.
Bij besluit van 17 november 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juni 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2024, waar de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In hoger beroep kan het uitsluitend gaan over de hoogte van de in het procesverloop van deze uitspraak vermelde toeslagen. De Afdeling zal daarom geen oordeel geven over wat [appellant] voor het overige in hoger beroep aanvoert.
2. De hoogte van de toeslagen is afhankelijk van het zogenoemde toetsingsinkomen van [appellant]. Bij de vaststelling van dat toetsingsinkomen wordt het verzamelinkomen als vermeld in de aanslag inkomstenbelasting in aanmerking genomen. In het geval van [appellant] heeft een wijziging van het verzamelinkomen geleid tot een wijziging van het bedrag van de toeslagen.
3. Bij besluit van 29 mei 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening van de zorgtoeslag van [appellant] over het jaar 2018 herzien, de zorgtoeslag vastgesteld op € 1.139,00, de definitieve berekening van de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2018 ook herzien en de huurtoeslag op € 3.510,00 vastgesteld. Voor het overige heeft het door [appellant] tegen de besluiten van 1 mei 2020 gemaakte bezwaar niet geleid tot een verandering in de hoogte van de toeslagen.
Uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat, voor zover [appellant] zich op het standpunt stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen van onjuiste inkomensgegevens is uitgegaan, [appellant] bij de belastingrechter beroep heeft ingesteld tegen de hier relevante aanslagen inkomstenbelastingen en dat dat beroep (met zaak nr. 20/6516) ongegrond is verklaard.
Beoordeling van het hoger beroep
5. De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de gronden die [appellant] in beroep heeft aangevoerd. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 8 tot en met 10 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat [appellant] ook hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank met registratienummer 20/6516 over de aanslagen inkomstenbelasting. Bij arrest van 13 juli 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1888, heeft het gerechtshof Amsterdam die uitspraak bevestigd. De Belastingdienst/Toeslagen is dus uitgegaan van het juiste toetsingsinkomen bij de vaststelling van de toeslagen. Het betoog in hoger beroep slaagt niet.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024
452-1100