ECLI:NL:RVS:2024:2787
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en verzoek om voorlopige voorziening
Op 10 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. Deze aanvraag was op 6 april 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 18 juni 2024 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
In de uitspraak van de voorzieningenrechter werd vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht geen eigen waarnemingen betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid van de vreemdeling. De voorzieningenrechter benadrukte dat de rechtbank en de minister niet op basis van stereotypen of uiterlijkheden mogen oordelen over de geloofwaardigheid van een asielmotief. De vreemdeling kan zijn asielmotief aan een nieuwe aanvraag ten grondslag leggen, mits hij dit aannemelijk kan maken op basis van zijn eigen ervaringen en omstandigheden.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.