ECLI:NL:RVS:2024:2768

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
202303883/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in asielzaak

In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 mei 2023. De vreemdeling heeft op 8 juli 2024 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de proceskosten die zijn ontstaan door de behandeling van het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de minister in de proceskosten veroordeeld, omdat de minister de beslistermijn voor de asielaanvraag van de vreemdeling heeft overschreden. De vreemdeling had zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel op 27 mei 2022 ingediend, en de minister heeft deze aanvraag op 10 juni 2024 afgewezen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, de termijn van vijftien maanden heeft overschreden. De vreemdeling heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen gekregen, waarbij de minister moet vergoeden voor de gemaakte kosten in verband met het hoger beroep, tot een bedrag van € 437,50, dat geheel toe te rekenen is aan beroepsmatige rechtsbijstand. De Afdeling heeft het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 10 juni 2024 verwezen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, voor verdere behandeling.

Uitspraak

202303883/1/V1
Datum uitspraak: 8 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)).
Procesverloop
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, advocaat te Zwolle, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 mei 2023 in zaak nr. NL23.9637.
De minister van Asiel en Migratie heeft een nader stuk ingediend.
De vreemdeling heeft het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht om de minister te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig een verzoek gedaan om de minister krachtens artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten te veroordelen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als de minister aan de vreemdeling is tegemoetgekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door zijn toedoen is vervallen (uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855, onder 2.1).
2.       Op de door de Afdeling in de uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De Afdeling is, gelet op wat zij in de hiervoor genoemde uitspraak onder 22 tot en met 25 heeft overwogen, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de minister met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. In dit geval heeft de minister bij besluit van 10 juni 2024 de aanvraag van de vreemdeling om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft deze aanvraag op 27 mei 2022 ingediend. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding de minister in de proceskosten te veroordelen.
3.       Het verzoek wordt toegewezen. De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van het besluit op de asielaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Het besluit van 10 juni 2024
4.       De vreemdeling heeft het hoger beroep ingetrokken. De toetsing door de Afdeling beperkt zich dus tot het besluit van 10 juni 2024. Dat besluit wordt namelijk, gelet op artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De vreemdeling heeft desgevraagd laten weten dat hij het niet eens is met dat besluit en heeft verzocht het van rechtswege ontstane beroep daartegen te verwijzen naar de rechtbank.
5.       De Afdeling ziet in dit geval aanleiding het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 10 juni 2024, krachtens artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, te verwijzen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht. De Afdeling acht het passend dat de rechtbank het beroep tegen dat besluit toetst en dat tegen dat oordeel hoger beroep openstaat. De rechtbank is er namelijk op ingericht om in eerste aanleg asielbesluiten te toetsen en zitting te houden in dit soort zaken. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de in afdeling 4 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 neergelegde functie van de hogerberoepsrechter.
6.       De Afdeling verwijst het beroep naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verwijst het beroep tegen het besluit van 10 juni 2024, V-[…], naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.T. Gazai, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Gazai
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2024
966