ECLI:NL:RVS:2024:2750

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
202304659/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 5 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor een vreemdeling, die op 10 maart 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 3 november 2022 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 5 juli 2023 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de afwijzing vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In de uitspraak van 5 juli 2024 heeft de Raad van State de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, beantwoord. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de minister altijd een belangenafweging moet maken bij de afwijzing van een nareisaanvraag. De grief van de minister slaagde, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd alsnog ongegrond verklaard. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 5 juli 2024.

Uitspraak

202304659/1/V1
Datum uitspraak: 5 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 5 juli 2023 in zaak nr. NL22.23386 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Yousef, advocaat te Den Haag, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraken van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2146, onder 9.1, en ECLI:NL:RVS:2024:2147, onder 3.2. Uit wat de Afdeling in die uitspraken heeft overwogen, volgt dat de minister terecht klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister altijd een belangenafweging moet maken wanneer hij een nareisaanvraag afwijst.
De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 5 juli 2023 in zaak nr. 22/23386;
III.      verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Soffers
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2024
382-1060